Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Door Centraal-Oceanië - De Aarde en haar Volken, 1908
Author: Myrica, P. de
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Door Centraal-Oceanië - De Aarde en haar Volken, 1908" ***


					 Door Centraal-Oceanië.

			   Naar het Fransch van P. de Myrica.



I.

    In den Stillen Oceaan.--Een kolonie die men elkander betwist.--De
    Fidsji-eilanden.--Een Venetië van de Fidsji-eilanden--Een
    oud-kannibaal engelsch ambtenaar.--Het gemeenschappelijke
    huis.--Praatje over de vrouwen.--Een verdwijnend volk en de
    emigratie.--Toekomst van Suva.


Wij vertrokken van Tahiti tegen het eind van het jaar 1900, om een
kruistocht te ondernemen in de westelijke archipels van Polynesië,
met name naar de Fidsji-eilanden, Wallis en Futuna.

Zulk een reis had vroeger werkelijk politieke beteekenis, want die
kleine staten, die buiten de sfeer van actie der Europeanen waren
gebleven, stonden nog altijd onder hun eigen vorsten en hoofden.

Al sinds langen tijd had Frankrijk, dat helder inzag welk voordeel
er te trekken viel van het werk der zendelingen, de gewoonte,
jaarlijks een zijner schepen naar de Stille Zuidzee te zenden, om
tegelijk met het steunen van wettige aanspraken van onze landgenooten
onze vlag bekend te maken en den grond voor den lateren oogst voor
te bereiden. Dank zij der volharding en der geestkracht van onze
marinecommandanten en officieren heeft het werk der paters Maristen
zich kunnen uitbreiden.

Maar nu is in het volkenrecht aangenomen, dat godsdienstige
ondernemingen niet voldoende zijn, om tusschen beschaafde naties
rechten te scheppen op zekere voordeelen. De weg, door de paters
ingeslagen, was niet verder gevolgd door onze kolonisten; die zijn niet
in de afgelegen oorden verschenen in voldoenden getale, om zelfs maar
onze tahitiaansche bezittingen te bevolken; zij hebben in zulk een mate
de kantoren verwaarloosd, door de Franschen bezet, dat wij tijdens onze
langdurige reis hoogstens drie of vier landgenooten hebben ontmoet.

Daarvan is het gevolg geweest, dat anderen de plaats hebben ingenomen;
engelsche en duitsche en amerikaansche landverhuizers zijn uit Hamburg,
Australië en San Francisco gekomen, zoodat op den dag der afrekening
Frankrijk niet in staat is geweest, een enkel handelsbelang te stellen
tegenover de reeds verkregen rechten van de mededingers. Zoo hebben
wij in de verdeeling van de eilanden van den Grooten Oceaan slechts
een zeer klein aandeel gehad, namelijk het protectoraat over Wallis
en Futuna, die om hun geringe economische waarde volkomen over het
hoofd waren gezien.

De Fidsji-eilanden behooren sedert 25 jaren aan Engeland: de
Samoa-eilanden en de Tonga-archipel waren wel onafhankelijk gebleven
tot het eind van het jaar 1899, maar de eeuw, die hun bestaan aan
de wereld had geopenbaard, zou ook het verlies van hun vrijheid
aanschouwen.

Wij zullen zien onder welke omstandigheden ze die hebben verloren; laat
het nu genoeg zijn, te zeggen, dat onze kruiser een der laatste was,
die de inboorlingen aantrof, levend onder hun eigen wetten. Weldra zal
er geen eigenlijk Oceanië meer bestaan. In de schaduw van den zwarten
adelaar van Duitschland, in den ijzeren greep van Jonathan of den klauw
van den luipaard, altijd zullen de verleidelijke eilandengroepen uit
de zuidelijke zeeën gedaald zijn tot den rang van eenvoudige koloniën.

De klassieke tocht langs de zendingsposten zal slechts van
ondergeschikt belang wezen; het is zelfs zeer twijfelachtig, of
de regeering die nog wel zal bevelen, want datgene, wat wij eerst
volbrachten met de geheime hoop, ons expansiegebied te vergrooten,
is tot niet veel anders geworden dan tot een gewoon toezicht zonder
toekomst en zonder doel ten opzichte van volken, die met ons van
gelijken rang zijn.

Ze zijn dus voor altijd voorbij, de tijden van de luid erkende
protectoraten, van de plechtige onderhandelingen en de polynesische
feesten ter eere van onze vlag!....

Maar op den avond, toen wij met volle zeilen uit de haven van Papeete
vertrokken, dachten wij niet over die soort van dingen. Het heerlijke
eiland verhief zijn reuzenkegel naar de lucht; links teekende Moorea
in den violetten nevel zijn stoute bergen af met de prisma's en
obelisken van lava. Zoo moest voor de verbeelding van de Bretagners
onder onze bemanning Ys zich voordoen, de gevloekte stad, die oprees
uit de bretonsche zee.

Wij zetten koers naar de Fidsji-eilanden, en de eentonige vaart
begon. In de oneindigheid der Stille Zuidzee komt men niets of bijna
niets tegen. Zeer zelden gaat een zeilschip voorbij in de verte in
den glans van het tropische licht; nu en dan komt een eiland met zijn
vaag silhouet de onbewegelijke lijn van den horizon breken, en dan
is het nog dikwijls, wat een schip geleek, slechts een verlaten rots
als Mathew, Fearn of Pijlstaart.

Wolken van zeevogels, die zich in deze eenzame oorden veel ophouden,
maken zich in kleinere groepjes op, om het schip te verkennen. Zij
verschijnen van alle grootten en kleuren; meeuwen en stormvogels,
albatrossen en fregatvogels omzwerven in menigte de masten en
scheren langs de zeilen met luid geschreeuw. En dan, vermoeid van hun
nuttelooze reis, zoeken ze spoedig hun steile klippen weer op, die ze
in 't algemeen enkel verlaten, om een paar vliegende of andere visschen
te vangen. Enkele van die gevleugelde volgers zetten den tocht voort,
tot ze er uitgeput bij neervallen en laten zich dan met de hand vangen.

Na acht dagen waren we in de Korozee, zoo noemt men die streek van
den Stillen Oceaan, waar de Fidsji-eilanden liggen.

Alle eilandengroepen van Centraal-Oceanië hebben hun oorsprong te
danken aan onderzeesche vulkanische uitbarstingen. Er is veel getwist
over de vraag, of deze streken opgeheven zijn in den laatsten tijd
of dat ze een daling hebben ondergaan. Het is vrij zeker, dat de
plutonische beweging, die Polynesië in het leven riep, van betrekkelijk
jongen datum is. De eenen houden vol, dat er eertijds op die plek een
uitlooper lag van het groote australische continent; anderen beweren,
met grooter waarschijnlijkheid, dat het land is ontstaan te midden
der zeeën. Hoe het zij, de archipels bestaan uit twee soorten van
zeer verschillende eilanden, de hooge gronden, welker toppen boven
de oppervlakte der zee uitsteken tot een hoogte van soms wel 2500
meter, en die schilderachtig en vruchtbaar zijn, met diepe dalen,
door stroomen doorsneden, waar men gemakkelijk onder den weelderigen
plantengroei de lavastroomen kan herkennen, en de lage gronden,
waar de bodem uitsluitend uit koraalgesteente bestaat.

De wording van die atollen is moeilijker te verklaren. De
oplossing, die intusschen het waarschijnlijkst lijkt, is die van den
amerikaanschen professor Ageussy. Die geleerde schrijft de atollen
toe aan het feit, dat de koraaldieren hun kalkwoningen hebben
gebouwd tegen de riffen en hun reuzenmuren hebben opgetrokken tot
boven het niveau der zee. (De Franschman blijkt hier de theorie op
het oog te hebben van Agassiz.) Een vulkanische uitbarsting zou den
ondergrond een weinig hebben opgehoogd, de kalkranden, die uit het
water werden opgeheven en door de levende koraaldieren verlaten,
zouden achtereenvolgens uitgedroogd zijn. Nadat vervolgens zich een
laag humus op de eilanden zou hebben gevormd, zou de plantengroei er
wortel hebben geschoten ook onder medewerking van de verschillende
kiemen, die door de stroomingen werden aangevoerd.

De Fidsji-eilanden zijn zeker een der merkwaardigste voorbeelden
van de werkzaamheid der koraaldieren. Men kan zeggen, dat de Korozee
bezaaid is met kleine eilandjes, atollen en rotsen, die reuzenlagen
vormen van verscheiden duizenden kubieke meters.

Die Korozee is tegenwoordig goed bekend; maar het was vroeger niet
gemakkelijk, vóór de noodzakelijke peilingen waren gedaan, er zonder
gevaar binnen te dringen; men moest er overdag "op het oog" varen
en alleen bij helder weer, daar de eilanden als in een dichten kring
lagen, waardoor de toegang tot de binnenzee afgesloten werd. Nu zijn
een paar goede toegangen bekend.

Men kan zich geen meer oceanisch landschap denken dan dat tusschen
die eilanden, met rechts en links de beboschte rotsen even boven de
blauwe golven. De grond is overal met kokospalmen bedekt, den boom bij
uitstek voor deze streken geschikt, en die in alle behoeften van de
bewoners voorziet. De zandige kusten, wit als uitgebleekt door de zon,
weerspiegelen het licht. De groene wuivende kronen der palmen zijn het
eenige blijk van leven in de eenzame contreien, en men vraagt zich af,
welke eigenlijk de bestemming van dit land is. In de duisternis der
eeuwen zijn de oneindig kleine dieren aan den opbouw bezig geweest,
en het heilzame toeval heeft er doen ontkiemen de plant, die voor
den schipbreukeling alles waard is, omdat ze de kokosnoot levert,
wier vleesch en melk hem in het leven houdt, door hem voor honger en
dorst te behoeden.

Veel van die kleine eilandjes verdwijnen het eene na het andere,
kort nadat ze boven water zijn te voorschijn gekomen en gaan als een
luchtspiegeling onder in den afgrond van lucht en water.

In de open zee buiten den kring verandert de strooming telkens van
richting, en wij moeten voorzichtig varen. In de binnenzee gaan korte
golven, veel verschillend van de breede in den Stillen Oceaan.

Den volgenden morgen landden wij bij donker weer aan den zuidkant
van Viti Levoe. De Fidsji-eilanden bestaan uit ongeveer 250
eilanden, waarvan minstens honderd volkomen onbewoond zijn. De beide
hoofdeilanden zijn Venoea Levoe en Viti Levoe, het laatste bewoond
door 50 000 inwoners ongeveer, het eerste door 40 000.

Viti Levoe is een vulkanisch eiland met bergen van 4000 voet. Men
vindt er warme bronnen, waarin het heete water, van 93 tot 98 graden,
warm genoeg is om er aardvruchten in te koken. Een strook koraalrots
omgeeft het geheele eiland, zoodat er slechts weinig plaats over is
voor de schepen. Langs het koraalrif varend zagen wij het panorama
van Viti Levoe zich voor ons onthullen, terwijl de zee met schuimende
golven tegen de rotsen sloeg.

Op de zuidkust, die eerst geheel verlaten was, maar waar een
uitstekende rede werd gevonden, hebben de Engelschen de haven Suva
gesticht, op de plek van het oude Ovaloe.

Wij ankerden te Suva in nevelachtig weer, waardoor de invaart nog al
gevaarlijk was; maar het kanaal wordt goed door bakens aangewezen,
die wij nog door den nevel konden onderscheiden. De herinnering aan
het slechte weer, dat we den vorigen dag hadden gehad, deed ons met
te meer genoegen de kalmte waardeeren, nu ons anker in een zandigen
bodem geankerd was en de zee zoo rustig was, dat de schepen er kunnen
blijven zelfs in de hevigste cyclonen. De Engelschen hebben belangrijke
werken aan de haven uitgevoerd; o.a. hebben ze een groote pier gebouwd,
waar de stoombooten zelfs bij laag water kunnen aanleggen.

De handel van het eiland is in handen van australische en
nieuw-zeelandsche stoomvaart-maatschappijen, en ook in die van
amerikaansche zeilschepen met vier of vijf masten. Dit type van
schepen komt trouwens veel voor in de Stille Zuidzee, want het is
zeer geschikt voor de vaart in de tropen.

Wij hadden in de scheepsberichten gelezen, dat er veel haaien in den
Archipel voorkwamen; maar nooit hadden we ons kunnen voorstellen,
dat ze zoo talrijk zouden zijn. Opgejaagd door den storm, die buiten
woedde, waren ze zeker kalm de baai ingezwommen achter ons schip,
en wij ontdekten daar hun ruggen, die echter, toen onze kogels er
enkele hadden gewond, spoedig verdwenen.

De Fidsji-eilanden zijn een zoogenaamde kroonkolonie. Ze worden
dus zonder voorbehoud bestuurd door de koninklijke regeering, en
genieten niet van die decentralisatie in wetgeving en bestuur, waar
de engelsche koloniën zoo prat op gaan, als het Colonial Office ze
hun heeft toegestaan. Het Vereenigd Koninkrijk heeft begrepen, dat
het er volstrekt geen belang bij had, al te spoedig afstand te doen
van een directen invloed op het veroverde land, en alleen door de
omstandigheden gedwongen, staat het een vrijheid toe in parlementaire
zaken, die ten slotte op zijn nadeel zouden kunnen uitloopen.

Wat de Fidsji-eilanden betreft, is het belangwekkend, aan de
mededinging te herinneren, die zich voordeed, toen het groepje
eilanden voor den troon geannexeerd werd, tusschen de hoofdstad in
het moederland en Australië, dat de pretensie had, deze eilanden
op eigen gelegenheid te kolonizeeren. Die neiging, onderdrukt in
haar eerste opkomen, is sterker geworden, sedert onder den naam
Commonwealth van Australië de kolonie zich airs heeft gegeven van
een federatieve republiek, door de verschillende koloniën te doen
samensmelten en door een algemeen ministerie aan te stellen. De
heer Barton, die tot de eer werd geroepen, het nieuwe kabinet te
presideeren, verbergt reeds niet langer zijn politiek van te ver
gedreven imperialisme en van australisch exclusivisme. Hij laat in zijn
omgeving de aandacht vestigen op de leer van Monroe, die, toegepast
op dit gedeelte van Oceanië, niets minder bedoelt dan de opslokking
van de Fidsji-eilanden, Nieuw-Guinea en de Tonga-eilanden. Zelfs zou
men er niet tegen hebben, ons onze rechten op de Nieuwe Hebriden te
betwisten en ons Nieuw-Caledonië te ontnemen.

Het wonderlijkste is, dat niet alleen Australië gelijk is aan den
kikvorsch, die zich zoo dik wou maken als de os; Nieuw-Zeeland, dat in
nauwe betrekking staat tot de Fidsji-eilanden, is er ook op gesteld,
zich de weelde te veroorloven tropische factorijen te onderhouden. Deze
naijver tusschen de groote koloniën van angelsaksischen aard geeft
aan het Colonial Office in Londen veel te doen.

Daar verschuilt men zich achter de moeilijkheid, die er voor de
regeering in zou gelegen zijn, partij te kiezen voor de eene of de
andere van de koloniën overzee, en houdt intusschen het bestuur
voor zich. Misschien als eenmaal de wetgevende vergaderingen van
Australië en Nieuw-Zeeland het eens zullen zijn geworden, om een
panaustralische commonwealth te vormen, die alle staten van den Grooten
Oceaan omvat, zal de regeering te Londen verplicht worden, van de
Fidsji-eilanden afstand te doen, zooals ze zich heeft moeten schikken
in de separatistische neigingen van het australische vasteland. Dien
dag zal ze juist niet de schoonste parel aan haar kroon verliezen,
zooals wij zullen zien.

Maar laat ons tot Suva terugkeeren, dat men kan beschouwen als het
type van een engelsche factorij in wording. De stad is slechte een
opeenhooping van loodsen en schuren van planken gebouwd, propvol
gestopt met koopwaren. In de goed aangelegde straten is het moeilijk,
eenig openbaar gebouw te onderscheiden, daar het postkantoor, de
dokken, de douanegebouwen enz. zich in niets van de andere huizen
onderscheiden. Daarentegen zijn de omstreken van Suva rijk aan aardige
villa's, die tegen de bergen zijn gebouwd. Die mooie huizen worden
bewoond door kooplieden, die, naar britschen trant, een scherpe
scheiding maken tusschen het "kantoor", waar men zijn geld verdient
en het "home", waar men het uitgeeft.

Wij bespeuren geen kazernes, als bij het aan wal stappen in een
fransche kolonie, ook geen bureau's en huizen van de chefs van de
verschillende diensten, geen openbare pleinen of café's. Er is een
diepgaand verschil tusschen de kolonizeerende temperamenten van de
Engelschen en de Franschen. De Engelschen, die alleen vervuld zijn
van handelsidealen, beschouwen een kolonie als een strijdterrein,
waar ze willen leven met de nationale gewoonten in afwachting van
den tijd van rijk zijn, terwijl de Franschen met een overvloed van
ambtenaren, onder alle breedten, waar ze koloniën stichten, hun
liefde voor beweging en schijn en vertooning meenemen en er alleen
als trekvogels komen opdagen.

Er zijn op het oogenblik op de Fidsji-eilanden geen andere
Franschen dan zendelingen. Zij treden zoo vreedzaam op, dat de
engelsche regeering hen beschermt en hun alle mogelijke voorrechten
verleent. Nog kort geleden vroeg Sir O'Brien, de gouverneur van
Suva, aan de katholieke zusters, hem wel te willen helpen bij de
volkstelling van de inboorlingen van Fidsji, door bij de vrouwen
onderzoek te doen. In dien trek herkent men den bijzonder liberalen
geest eigen aan de Engelschen.

Om over een land te oordeelen, moet men niet alleen zijn hoofdstad
in oogenschouw nemen. Dat geldt met te meer kracht voor Suva, omdat
die haven, zooals we zeiden, aangelegd is op een kust, die vroeger
niet bewoond was. Men kan dus daar geen denkbeeld krijgen over de
zeden en het ethnographisch karakter van de oorspronkelijke bevolking.

Daarom moeten wij ons, ten einde ons in verbinding te stellen met de
bewoners van de Fidsji-eilanden, ons begeven naar het dorp Rewa op
eenige mijlen van de stad gelegen. Gelukkig leidt er een rivier heen;
die stroom is de voornaamste van den Archipel; hij is bevaarbaar
over bijna tachtig kilometer. Een stoomboot onderhoudt dagelijks de
gemeenschap met Suva en vaart van Suva op Levuka. Daarin namen wij
op een goeden dag plaats.

Na de kust te hebben gevolgd in de beschutting van de riffen, die
met dof geluid bestormd werden door de golven van den Oceaan, legde
onze boot aan de witte lijn der koraalriffen bij een eilandje aan,
dat als quarantainestation dienst deed. Wij moesten er levensmiddelen
brengen aan ongelukkige Hindoes, die door hun regeering aan die der
Fidsji-eilanden zijn afgestaan. De bezetting en de exploitatie van
onmetelijke onbewoonde gebieden doen de behoefte ontstaan aan veel
werkkrachten, en die behoefte wordt met den dag grooter. De emigratie
van koelies uit Indië wordt daarom gesteund, en de ellende in dat
eigen vaderland doet de Hindoes licht tot landverhuizing besluiten,
wat Engeland niet ongaarne ziet. Zoo kan er een evenwicht tot stand
komen in de werkende bevolking der verschillende koloniën, terwijl
Engeland ook nog binnen zekere grenzen kan voldoen aan de verschillende
aanvragen der andere europeesche volken. Op de Fidsji-eilanden worden
de Indiërs gebruikt op de suikerplantages; zij vullen de leemten aan,
die er ontstaan in de Kanakenbevolking en die voortdurend wijder
worden.

Wij zagen op het strand die arbeiders met diepe, treurige oogen,
die met een fatalistische onderworpenheid hun heeren en meesters
zien komen, en voeren daarna de rivier Rewa binnen, die veel bochten
heeft en aan zijn monding zich in een oneindigheid van kleine delta's
verdeelt tusschen reusachtige alluviale vlakten.

Niets is eigenaardiger dan het opvaren van die duizenden kleine
waterloopen, die als slooten in een ondoordringbaar struikgewas
schijnen te zijn gegraven. Rechts en links steken de wortels van de
rizophoren of wortelboomen uit het water op, of liever uit het slijk,
waar deze boom van de tropische moerassen zich aan de kusten overal
tehuis voelt. Het wemelde overal onder de vochtige gewelven van
dierenleven, en van het dichte gebladerte droop het water.

Nadat wij twee of drie keer hadden vastgezeten in de zwartachtige
modder, kwamen we bij den voornaamsten rivierarm, die even breed was
als de Rhône, en dank zij een primitieve pier konden wij weldra landen
aan het station Rewa.

Het dorp lag te midden van een woud van kokospalmen; daarvoor lagen
eenige europeesche woningen; op den achtergrond de inlandsche huizen,
verborgen achter groen, rechts het katholieke zendingshuis, dat
als een afgesloten geheel vormde met zijn scholen, dienstgebouwen
en klokketoren. Daar dichtbij lagen groote velden van suikerriet,
die door de leden van den zendingspost werden bebouwd.

Het dorp der Fidsji-eilanders is nog precies zoo, als de Europeanen
het hebben gevonden. Geen enkele europeesche woning breekt de lijn der
hutten, met palmbladeren gedekt, die op hoogtetjes van aarde staan,
opdat ze minder van vocht en van de overstroomingen zouden hebben
te lijden.

Als men door het dorp loopt, ziet men inderdaad, dat het doorsneden
wordt door een eindeloos aantal kanalen, die voedsel ontvangen uit
de delta der rivier. De woningen worden omringd door slooten en de
prauwen kunnen voor de deur der hutten aanleggen. Om die reden noemen
de Engelschen Rewa het fidsjiaansche Venetië. Die betiteling is wel
wat aanmatigend, voor een hoopje hutten zonder eenige originaliteit;
maar alles is betrekkelijk.

Het "algemeen huis" en den hut van den roco maken een uitzondering
op den algemeen gevolgden bouwtrant. Het eerste, dat honderd voet
lang is, was vroeger bestemd voor de ongetrouwde jongelieden, die er
den nacht doorbrachten; want de wetten van de Fidsji-eilanden waren
kuisch en draconisch en stonden niet toe, dat na zonsondergang zelfs
een broer tot zijn zuster sprak. Wat het huis van den roco aangaat,
dat boven de andere zijn kegelvormig dak opsteekt en gemaakt is van
boomstammen, onderling verbonden door kokosvezels, dat is voor allen
heilig, behalve voor de groote hoofden, aan wie uitsluitend het recht
toekomt, er over den drempel te gaan.

Het verbod, er binnen te treden houdt verband met de instelling
van het taboe, die algemeen is in geheel Oceanië en ten doel heeft,
op straffe van ernstige kastijdingen het gebruik te verbieden van
sommige voorwerpen of de aanraking met sommige personen. Het taboe
wordt niet alleen gebezigd ten gunste der afgoden, der hoofden en van
al, wat hun behoort, maar is ook een sociale maatregel, om misdaden te
voorkomen, onvereenigbaar met het algemeen belang. Het is de vorst,
die in zulke gevallen het taboe uitspreekt, bijvoorbeeld als hij
bemerkt, dat het varkensras op onrustbare wijze vermindert, zal
hij het taboe leggen op het varkensvleesch voor een zekeren tijd,
ten einde die nuttige dieren weer in aantal te doen toenemen.

Om de karakteristieke gewoonte van het taboe goed te begrijpen,
moet men haar vergelijken met die rechten van feodalen aard, die ten
doel hadden, de uitwerking van de onderlinge veeten te temperen, als
bijvoorbeeld de godsvrede, die een wapenstilstand voorschreef en het
asylrecht, ten gevolge waarvan alle gevaar voor schuldigen opgeheven
was binnen de gebouwen, die aan den eeredienst waren gewijd. Het taboe,
dat zich naar alle eischen kan schikken, kan dergelijke resultaten
bereiken. Ook kan het op een merkwaardige manier worden toegepast.

Het kan namelijk over de vrouwen worden uitgesproken. Wee dan dengene,
die den eisch van onthouding zou durven schenden! De vrees voor
overbevolking heeft altijd den geest der Zuidzee-eilanders vervuld. Dat
was niet onnatuurlijk. Op de betrekkelijk kleine eilanden, waar geen
wilde fauna voorkomt, waar de hulpbronnen aan eetbare voortbrengselen
uit het plantenrijk beperkt zijn, is het natuurlijk, dat de bewoners
bang waren voor den hongersnood, voordat de Europeanen de aanraking
tot stand brachten tusschen hun land en het overige deel der wereld.

Terecht van oordeel, dat een fransch officier de superieur is van
den grootsten roco der schepping, en aannemend, dat het taboe ons
in het minst niet aanging, belette niets ons, in de woning van die
plaatselijke grootheid binnen te gaan.

Het inwendige van zijn hut verdient onze aandacht om de indrukwekkende
afmetingen en de eigenaardigheden van den bouw. De pilaren van
ijzerhout, waar men geheele boomen voor had genomen, met stammen
gepolijst als ivoor, hadden heel wat moeite en arbeid moeten geven. De
balken, die een dicht net vormden aan de zoldering, waren bedekt met
een versiering van veelkleurig touw van kokosvezel, met arabesken erop;
fijne matten lagen op den grond, en in den donkersten hoek lagen de
geschenken van de gehoorzame slaven van den roco, matten, tapijten,
vruchten en al die andere dingen, die hun werden aangeboden als de
tienden van het ancien régime bij wijze van belasting.

De roco, die niet thuis was, toen wij hem bezochten, arriveerde kort
daarna, zonder twijfel gewaarschuwd door een van zijn vrouwen.

Hij maakte geen slechten indruk op ons; een beteren zelfs dan wij
hadden verwacht. Gekleed in een nauw overkleed over een wit hemd, nam
hij een koele, waardige houding aan. Hij scheen allereerst ons een
bescheiden verwijt te maken over onze schending van zijn huisrecht;
daarna, toen hij merkte, dat wij zijn verwijt begrepen hadden, nam
hij beleefd de honneurs van zijn huis waar.

Hij sprak met moeite een weinig Engelsch, en het viel ons niet
gemakkelijk, elkander te verstaan. Hij deed vragen over ons schip en
verlangde met een zeker aplomb inlichtingen omtrent de uitwerking der
kanonnen, het aantal der matrozen, enz. Toen prees hij de zendelingen
uit Frankrijk, met wie hij naar zijn zeggen vriendschappelijke
betrekkingen onderhield, hoewel hij niet hun godsdienst deelde.

De roco, wien onder het engelsch bestuur een vrij groote mate van
gezag toekomt, en die feitelijk verantwoordelijk is voor zijn geheele
dorp tegenover den gouverneur, heeft zich langzamerhand gewend in
zijn aanraking met de britsche ambtenaren hun manieren over te nemen
en hun bewegingen vol van gewichtigdoenerij. Hij groette ons met een
plechtig "good bye", toen wij afscheid namen, nadat wij het voorstel,
dat hij ons deed, om whisky te gebruiken, hadden afgewezen.

"Hij is ontstellend van waardigheid," merkte een van ons op. "Die aap
heeft ons ontvangen met de etiquette van des konings drawingroom." Toen
wij elkander er op wezen, dat zijn gezicht iets minder dierlijks had
dan dat van zijn onderdanen, en dat we er duidelijk een aanwijzing op
zagen van de meerderheid der besturende klassen boven de geregeerden,
gaf onze cicerone ons van dat verschijnsel een geheel andere
verklaring.

"Op een lang vervlogen tijdstip," zei hij, "zijn deze eilanden veroverd
geworden door de lieden van Tonga, die van melanesisch-polynesisch
ras zijn en hun bloed is bewaard gebleven in de familiën der roco's,
voor het meerendeel afstammelingen van die veroveraars. Gij zult u,
als ge naar de Tonga-eilanden gaat, rekenschap kunnen geven van de
moreele en physieke verschillen, die er bestaan tusschen de bewoners
van gindsche eilanden en onze Fidsjiërs."

De bouwtrant van het jongelingenhuis is dezelfde als die van de
woning van den roco, behalve dat de groote hut niet kegelvormig is,
maar langwerpig met een puntig toeloopend dak. Men ziet er dezelfde
gepolijste boomstammen, met gekleurde kokosvezels aaneengebonden. De
grond was bedekt met ruw gevlochten matten van palmbladeren en
wij zagen er enkele mannen liggen. De dierlijke uitdrukking op
hun gezichten maakte het duidelijk, dat het noodig kon wezen,
de vrouwen tegen hen te beschermen door sociale wetten. Trouwens
iets van sentiment of fijnheid treedt in het geheel hier niet in de
verhouding der seksen op; de echtgenoote is niet anders dan koopwaar,
een slavin, bestemd om hard te werken voor haar meester.

Zij beschermen de vrouw, zooals men een nuttig huisdier beschermt;
men moet vooral die praktijk van het gemeenschappelijke huis voor de
ongetrouwde mannen niet opvatten als een zaak van jaloersche liefde;
dat instinct schijnt hun volslagen vreemd, ze zijn er niet gevoelig
voor.

Het sociale wetboek is bij hen gegrond op de minderwaardigheid der
vrouw. Natuurlijk is veelwijverij toegelaten; de meisjes worden al
zeer jong uitgehuwelijkt en dikwijls aan grijsaards. Niets verhindert
overigens, volgens de oude wet, dat die laatsten vermoord worden,
als men van oordeel is, dat ze voor den stam van geen nut meer zijn.

Wij kunnen ons voorstellen, dat de levensgezellinnen van de Fidsjiërs
slechts in beperkte mate de hartstochten van haar echtgenooten
opwekken, want op enkele uitzonderingen na zijn ze weinig bekoorlijk,
al hebben de lieden uit Rewa waarschijnlijk niet hetzelfde inzicht
als wij over vrouwelijke charmes.

Onder de hutten van het dorp zien enkele er bijzonder goed uit, hebben
zelfs ramen, die uitgespaard zijn in de muren van gebladerte. De
andere, die echt inlandsch zijn gebleven, hebben geen vensters. Ze
zijn alle even stevig en bieden voldoende bescherming tegen koude,
regen en warmte. De Fidsjiërs zijn bekwame bouwmeesters, hun booten
met breede uitslagbladen geven blijk van een knap mechanisme. In
de aaneenhechting der stukken vindt men terug de verbinding met
kokosvezels, die zij met zoo groote handigheid toepassen. In dit land,
waar het ijzer onbekend is, moesten de handwerkers wel een middel
bedenken, dat de spijkers kon vervangen.

Die woningen, die van buiten gezien, een behagelijken indruk maken
met hun voorkomen à la Robinson Crusoe en hun landelijk aanzien, zijn
van binnen uiterst onzindelijk. Het geheele gezin hokt er samen,
en daar er gekookt wordt midden in het vertrek, krijgt alles er
een vuile en rookerige tint. Ik verdenk er die vuile wezens van,
al den afval maar te laten liggen op den vloer, want er stijgt een
walgelijke reuk uit den grond op.

De vrucht van den broodboom is het hoofdvoedsel op de Fidsji-eilanden
evenals van de andere inboorlingen in de Stille Zuidzee. Er groeien
negen verscheidenheden van dien boom op de Fidsji-eilanden.

De inboorlingen hebben nog veel oude voorwerpen bewaard. Zij hebben
de cachelottanden bewaard, die ze als geldstukken bezigden; dan vindt
men er veel oud aardewerk, daar gebakken, en hun antieke knodsen,
waar ze tot geen prijs afstand van willen doen, als er de eene of
andere moordhistorie aan is verbonden.

Dit zijn Melanesiërs, aan wier kannibaalsche instincten een algemeene
en schrikwekkende bekendheid is gegeven. Nog zeer kort geleden, in
1894, bewezen de Fidsji-eilanders bij een opstand, die was uitgebroken
tengevolge van de afpersingen van den vorst, dat ze niet afkeerig
waren van menschenvleesch, door een paar engelsche boodschappers
eenvoudig op te eten.

Te midden van zulke menschen zijn nu de zendelingen de vlag van
het christendom komen planten. Zij zenden enkele inboorlingen
vooruit, gekozen uit de ontwikkeldste hoofden, die dan, bezield met
grooten ijver en onder den naam van catecheten het denkbeeld van
den katholieken godsdienst brengen op plaatsen, waar de zending,
bij het altijd betrekkelijk klein aantal harer dienaren, nog geen
personeel kan heenzenden. Dan wordt later een priester der Maristen
naar de plaats gezonden; de aanhangers der nieuwe leer groepeeren
zich om hem heen; een kerkje wordt midden in het bosch gebouwd in de
schaduw van de hooge kokospalmen.

Indien al het woeste karakter van de Fidsji-eilanders een bezwaar
is tegen hun bekeering, men moet aan den anderen kant erkennen,
dat de taak der zendelingen vergemakkelijkt wordt door het feit, dat
deze menscheneters niet in den eigenlijken zin des woords goden of
afgoden hebben, behalve de enkele grijnzende fetisjen, genaamd godin
van den dood, de god herseneter en dergelijke. Die kannibaalsche
godheden oefenden een soort van bijgeloovig schrikbewind uit op den
geest der Fidsjiërs; maar zonder in hen eenig godsdienstig gevoel
te wekken. Het was dus op een betrekkelijk neutraal terrein, dat
katholieken en protestanten het eerste christelijke zaad uitstrooiden.

De eenigen, die ernstig het werk der blanken tegenwerkten, waren
de toovenaars, die, daar ze oudtijds de lichtgeloovigheid van het
volk exploiteerden, alles te vreezen hadden van de nieuwe leer. Op
het eiland Viti bestaat er een secte van die predikers, die op het
voorbeeld van de indische fakirs allerlei wonderlijke daden verrichten.

Toen wij in de buurt waren, woonden wij hun plechtigheden bij;
wij zagen die mannen over een bedding van gloeiend heet gestookte
steenen loopen, zonder dat het hun oogenschijnlijk eenige pijn
deed. Na de operatie vertoonde de voetzool zelfs geen spoor van
brandwonden. Eenigen van ons volgden de groep van Fidsjiërs, die
achter de toovenaars aan liepen met palmbladeren in de hand ten teeken
van hun goede bedoeling, en wij gevoelden geen andere uitwerking van
het vuur dan een sterke strooming van heete lucht, die ons tegen het
gelaat sloeg; de zolen van onze schoenen waren niet verbrand. Dat is
een verschijnsel, dat wij niet kunnen verklaren en waar natuurlijk
de naïeve bewoners van den Archipel versteld van staan.

Wij hebben in den aanvang gezegd, dat de eilandengroep niet genoeg
voortbrengt en niet zoo veel als men zou verwachten, en wel bij gebrek
aan voldoende werkkrachten. Groote vruchtbare uitgestrektheden, waar
de cultuur van suikerriet goede opbrengsten zou kunnen leveren,
blijven ongebruikt bij ontstentenis van armen, om den grond te
ontginnen. Zoo heeft dan ook de regeering een beroep gedaan op
alle naburige eilandbewoners, om haar arbeidskrachten te leveren,
en met het gevolg, dat de stad Suva een mengelmoes vertoont van alle
rassen van den Grooten Oceaan. Onder die vreemden zijn de lieden van
de Salomonseilanden het opmerkelijkst. Hoewel ze tijdelijk aan hun
natuurstaat onttrokken zijn, hebben ze hun ledematen nog overdekt
met banden van schelpen en andere barbaarsche opsiersels; hun gordels
zijn bezaaid met stukjes bonte steen en hun hoofddeksels zijn diademen
van bewerkte menschenbeenderen, of bossen van vederen enz.

De bewoners van de Salomonseilanden maken precies den indruk van
de wilden, zooals we ons die in onze verbeelding voorstellen; ze
hebben ook het vooruitstekend ondergedeelte van het gezicht, het
achteruitwijkend voorhoofd en den platten neus. De mond en de kaken
vooral zien er dreigend uit als bij een gorilla; ze schijnen gemaakt
om te bijten. Men ziet in, dat de mensch verwant moet zijn aan het een
of ander bijtend dier, als men deze wezens aanschouwt. Daarentegen
zijn ze schoon, als men alleen op den lichaamsbouw let; ze zijn als
uit marmer gehouwen en van heerlijke lenigheid. Als onze beeldhouwers
hen tot modellen konden nemen, zouden zij door hun aanblik worden
geïnspireerd tot het maken van de mooiste athletenlichamen, die de
oudheid in de arena's van Griekenland en Rome heeft gekend.

De proporties zijn volkomen; de spieren, prachtig ontwikkeld, laten
zich onder de huid onderscheiden, terwijl ze hard zijn als ijzer en
zich kunnen spannen als bogen. En de menschen worden nooit ontsierd
door te groote zwaarlijvigheid.

De inboorlingen van de Salomonseilanden gedragen zich goed op de
Fidsji-eilanden en doen niet van zich spreken; zij sparen, om ten
slotte naar hun vaderland te kunnen terugkeeren. Als zij dan in hun
bosschen weer op de jacht gaan, om koppen te snellen, zullen zij zich
schadeloos stellen voor het lange vasten van menschenvleesch. Maar
zij zijn kieskeurig in hun anthropophagie, en bereiden het vleesch met
zorg. Terwijl de Fidsjiërs de spieren van handen en voeten verkiezen,
is het lievelingsgerecht der Salomons-eilanders de herseninhoud van
een kind, vermengd en geklutst met kokosolie. Ziedaar een recept,
dat op eenig begrip van kookkunst wijst.

Buiten de Salomons-eilanders ontmoet men in de straten van Suva ook
bewoners van de Nieuwe Hebriden, lieden van den Gilbertsarchipel en
Indiërs. Wij hebben al kennis gemaakt met die arme ballingen, die op
kosten van een emigratie-maatschappij naar de eilanden worden gezonden,
en dan eerst later voor hun eigen rekening mogen werken. Die paria's,
die door armoede verkommerd zijn, leveren minderwaardig werk uit het
oogpunt van spierkracht, maar maken het goed door grooter gewilligheid
en onderworpenheid. Ze worden echter niet voldoende beloond, want
zelden maken ze hun fortuin op de Fidsji-eilanden. De meesten, mannen
zoowel als vrouwen, dragen niet eens arm- en beenbanden tot sieraad,
wat een teeken is van de grootste ellende. Het is een zeldzaamheid,
hindoemeisjes te ontmoeten, die rijk versierd zijn met zilveren of
gouden sieraden naar den trant der Indiërs. Toch zijn er enkele,
en die dochters van rijke bannyanen, wekken de herinnering aan
het gelukkige Indië en worden bewonderd en benijd door haar minder
bedeelde landgenooten.

Al die hulpmiddelen, om meer menschen naar de kolonie te lokken,
kunnen niet beletten, dat de bevolking vermindert. Het schijnt,
dat het autochthone ras bestemd is, uit te sterven. Bij de ziekten,
die de blanken er hebben ingevoerd, als tuberculose en alcoholisme,
die er endemisch zijn geworden, voegen zich de tijdelijke epidemieën,
die groote verwoestingen aanrichten onder de inboorlingen, als ze
er door worden aangetast. De roodvonk, die niet gevaarlijk is voor
blanken, doodde in 1875 30.000 bewoners van de Fidsji-eilanden in
het tijdsverloop van een enkele week. Men kan tegenover het hooge
sterftecijfer slechts een gering aantal geboorten stellen.

Het gebrek aan werkkrachten belet de ontwikkeling van een kolonie,
die tot nu toe niet aan de verwachtingen heeft beantwoord, welke men
erop had gebouwd. De toestand wordt er in den laatsten tijd niet beter
op. De verbouw van katoen, die er is begonnen ten tijde van den oorlog
tusschen de Noordelijken en de Zuidelijken in de Vereenigde Staten,
is al geheel verlaten; de aanplanting van het suikerriet kost zooveel,
dat alle winst bij verkoop wordt opgeslikt; de vanille vindt te veel
concurrentie op alle markten, want daarvan heerscht overproductie,
zoodat er voor de Fidsjiërs bijna niet anders overblijft dan de
kweekerij van tropische vruchten en het inzamelen van copra.

Zelfs als er goedkoope werkkrachten te krijgen waren, zou men toch
twijfelen aan de toekomst van deze eilanden. De grond, bestaande
uit vulkanische asch, is uiterst vruchtbaar, maar alleen als hij
goed besproeid wordt, en de vruchtbaarheid is maar oppervlakkig;
de bosschen kunnen er zich prachtig ontwikkelen, maar als men het
hout kapt, om den grond verder te ontginnen, bemerkt men al bij den
eersten oogst, dat het een verarmde bodem is en dat het moeilijk valt,
daarin verbetering te brengen.

De Fidsji-eilanden zullen dus het lot te dragen hebben van alle
koloniën, die geen flinke arbeiders leveren en waar niet valt te
rekenen noch op de mijnen, noch op de veeteelt of den landbouw, om ze
vooruit te helpen. Het is waarschijnlijk in deze omstandigheden, dat
Engeland er niet veel tegen zal hebben, aan Australië op den duur de
suprematie af te staan over de groep eilandjes. Reeds hebben kolonisten
van Suva, die hun budget niet op de vereischte hoogte konden houden
en die hun schulden zagen toenemen, gevraagd om te worden vereenigd
met de staten, waar ze handel mee dreven; die vereeniging is slechts
een quaestie van tijd.



II

    Futuna.--Grond der liefde.--Vreemde inconsequentie
    van kannibalen.--In een walvischboot.--De archipel
    der Walliseilanden.--De zeilrots.--Vermoede afkomst der
    Polynesiërs.--De Maori's het mooiste ras ter wereld.--De jonge
    meisjes van Wallis.--De zendelingen.--Vreemde plutonische
    vorming.--Gevoel van op een eiland te zijn.


Voordat wij ons naar Wallis begeven, moeten we ons op Futuna
ophouden, een landje, op onzen weg gelegen, om er den bisschop van
Centraal-Oceanië aan boord te nemen. Die eerwaardige prelaat werd
daar inderdaad gevangen gehouden sinds langen tijd, zonder hoop er
ooit vandaan te komen bij gebrek aan middelen van gemeenschap, die
het hem veroorloofden, Tonga-Taboe te bereiken, het middelpunt van
zijn apostolisch vicariaat.

Futuna behoort aan Frankrijk. Ziedaar een bericht, dat vele lezers
zal verbazen. Maar ze kunnen gerust wezen, hun onwetendheid in dezen
is te verontschuldigen, want op deze wijze bezit Frankrijk een kleine
vijfhonderd eilanden in den Stillen Oceaan, waaronder Futuna maar een
bescheiden plaatsje inneemt. De eenige originaliteit van het eilandje
is, dat het totaal afgezonderd ligt en dat het daar, niemand weet
precies hoe, geplaatst is onder de hoede van de fransche driekleur.

Het eiland bestaat uit twee gelijke kegelvormige bergen; ze hebben
dezelfde hoogte, dezelfde oppervlakte, denzelfden vorm en zijn
verbonden door een smalle landengte. Het eene, het eigenlijk gezegde
Futuna, is boschrijk, schilderachtig, bebouwd en bewoond; het andere,
Alofi, is doodsch, onvruchtbaar en onbewoond.

Vanwaar die ongelijkheid? Er wordt ons te dien opzichte eene legende
verteld, die merkwaardig is. Het schijnt, dat de inboorlingen van
Alofi, welke naam beteekent "grond der liefde", even kalm en indolent
en geneigd tot zinnestreeling waren, als de lieden van Futuna zich
woest en oorlogzuchtig toonden en geneigd tot kannibalisme. Nu
gebeurde het, dat de sterksten op het denkbeeld kwamen, de zwaksten
te verorberen; zoo vat men in Oceanië de fabel van den wolf en het lam
op. Het eiland der liefde vormde langen tijd de spijskamer voor Futuna,
en daar de liefde, die de jongelui van Alofi gevoelden voor de jonge
vrouwen, er niet in slaagde de leemten aan te vullen, gemaakt door de
geregelde strooptochten van de menscheneters, kwam er een oogenblik,
waarop het ras van Alofi uitstierf.

Er is in deze legende zeker een kiem van waarheid. Daar het niet is aan
te nemen, dat het eiland Alofi te eeniger tijd rijk en vruchtbaar is
geweest, kan men eerder aannemen, dat ten gevolge van een emigratie,
gekomen van de westelijke eilanden, de inboorlingen van maorisch
ras in de steile bergen van Alofi werden gejaagd. De vrouwen werden
daarbij door de veroveraars buit gemaakt, waardoor verklaard wordt,
hoe het ras van Futuna de afstamming vertoont van Melanesiërs en
Polynesiërs. Wat de mannen betreft, die werden gevangen, zij werden
zonder omslag aan het spit gestoken.

Wij begrijpen nu beter den wijsgeerigen en letterkundigen zin
van de liederen op Futuna. Die is als een symbool van den strijd
tusschen twee richtingen, de eene, de menschelijke en zachtmoedige,
wordt vertegenwoordigd door het melano-polynesisch ras; de andere,
de woeste en kannibaalsche, beheerscht de Melanesiërs, en die strijd
heeft gedurende eeuwen in Oceanië tot bloedige gevechten aanleiding
gegeven, voordat het land nog door de westerlingen ontdekt was,
terwijl hij er de geschiedenis van verklaart.

Wij ankerden aan de kust en de boot, waar ik in ging, ontving het
bevel, Monseigneur Lamaze af te halen en aan boord te brengen.

Tegenover het dorp Alo wachtte ons een Marist in een bootje. Hij was
een hartelijke zuid-Franschman, die groote vreugde aan den dag legde,
toen hij landgenooten ontmoette. Hij voerde ons door een nauw kanaal
tot aan den drempel van de kerk te Sigave. Dat gebouw in romaanschen
stijl doet denken aan enkele van onze zeer oude gemeenten, door de
ruwheid van den bouw en de donkere tint van het korrelige koraal.

Men kan zich verbeelden, in de middeleeuwen te zijn verplaatst, als
men daar in het maagdelijke woud de paarse soutane en den amethysten
ring ziet schitteren.

De bisschop kwam met uitgestrekte armen naar ons toe. Wij legden hem
uit wat het doel was van ons bezoek.

"Dat is dus een rooftocht?" vroeg hij.

"Ja, Monseigneur."

"Maar u zal mij wel drie uren gunnen, om mijn toebereidselen te maken?"

De drie uren werden edelmoediglijk gegund, en om den wachttijd zoek
te brengen, deden wij een wandeling door het dorp.

Futuna, het verste punt, waartoe het Maori-ras in den Stillen Oceaan
naar het Oosten is doorgedrongen, was de eerste post der zendelingen
in dit deel van den Oceaan. De inboorlingen bezitten, zooals wij
reeds zeiden, door hun vermenging met melanesische elementen niet die
hoedanigheden van zachtheid en goedmoedigheid, die eigen zijn aan de
Maori's. De geschiedenis van de evangelisatie van Futuna is dan ook
bezoedeld door den moord op pater de Channel.

Tegenwoordig zijn de 1500 inwoners allen tot het katholicisme bekeerd
en schijnen er aan gehecht ondanks hun krijgszuchtig karakter. Er leven
nog moordenaars van pater de Channel, die echter door de lieden van
Futuna worden vereerd, want met een zonderlinge inconsequentie houden
ze het ervoor, dat het hun tot eer strekt, een nieuwen martelaar aan
de kerk te hebben geschonken.

Een bijzonderheid van Futuna zijn de kleedingstukken, die tapa's worden
genoemd en die in tegenstelling met de kleederen uit boomschors van de
andere eilanden versierd zijn met oostersche patronen en op de hoeken
hieroglyphische teekens dragen. Om die zonderlingheid te verklaren, is
de legende bewaard gebleven, dat de menschen van het gele ras op een
goeden dag kwamen, men weet niet van waar, en dat ze met hun jonken
op de kust schipbreuk leden. Die schipbreukelingen leefden gedurende
een zekeren tijd in goede verstandhouding met hun gastheeren, maar
werden later om de een of andere onnaspeurlijke reden uitgeroeid tot
op den laatsten man.

De herinnering aan die wonderlijke gebeurtenis, wonderlijk inderdaad
als men denkt aan de ligging van Futuna, ligt nog in de trekken
van enkele bewoners van de noordkust, waar de Aziaten zich hadden
gevestigd. Het ethnische karakter van die zwervelingen, dat na hun
uitroeiing toch niet geheel verloren ging, wordt teruggevonden in de
afstammelingen van hun moordenaars. Dit feit, dat gerust als historisch
mag worden beschouwd, is door geen enkelen anthropologist in het
licht gesteld. Het was hun stellig niet bekend. Er zijn ook slechts
weinigen, die Futuna hebben bezocht, en de meeste schrijvers, die het
ondernomen hebben, het polynesisch ras te bestudeeren, zijn niet zoo
ver gekomen. Die verhuizing naar het Oosten tot midden in den Stillen
Oceaan werpt een eigenaardig licht op de afkomst van de eilanders.

De ebbe trad in en de kapitein van onze boot waarschuwde, dat daar de
koraalriffen reeds bloot kwamen, het weldra onmogelijk zou wezen weg
te komen. Onmiddellijk begaven wij ons naar het strand; de bisschop
ging met ons en voor hem uit de inboorlingen, mannen en vrouwen, die
offeranden droegen en in eerbiedige, eenvoudige houding voor hem bogen.

De boot, die ver op het land was getrokken, werd te water gelaten,
en Monseigneur Lamaze werd op den rug van een der matrozen aan boord
gebracht. De afvaart gaf moeilijkheden door de branding, die tegen de
rotsen sloeg, waarbij de kiel van onze kleine boot de takken van de
wortelboomen als porselein door midden brak; wij waren een oogenblik
bang te worden geblokkeerd.

Ik zie nog dat schilderachtige afscheid; hoe de Paters ons op
het strand groetten te midden van hun geloovigen, in menigte om
hen verzameld, na den apostolischen zegen te hebben ontvangen. Wij
staken van wal. De wind kwam van ter zijde en wij moesten bijna drie
mijlen afleggen, om onze stoomboot te bereiken. Het bootje vloog
als een vogel over de golven; de bagage van den bisschop lag op den
grond tusschen de kippen en speenvarkentjes, de laatste geschenken
van de inboorlingen. Dat bootje, ook nog met groenten gevuld en met
inderhaast dichtgemaakte pakjes en met levende dieren, doet denken
aan een soort van geïmproviseerde landverhuizing.

Wij schommelen van belang en worden gedoopt door het zoute
water. Onbewegelijk aan den achtersteven gezeten, ontvangt de prelaat
de golven, zonder het hoofd te buigen, kalm en rustig, zooals een
apostel in het schip van Christus' Kerk!... Wij waren niet gerust,
voor we aan boord waren van de groote boot, die koers zette naar
de Walliseilanden.

Telkens als een schip verschijnt tegenover de opening in het koraalrif
van Wallis, waarbinnen de eilandjes zijn gelegen, wordt door den
uitkijk een boot gesignaleerd, die naar buiten komt. Men kijkt
eveneens uit, men richt de groote kijkers en men wacht te vergeefs op
het schip. Het komt niet! Toch heeft het wind in de zeilen; men kan
het doek zien zwellen onder de stooten van den passaatwind. Is het
een betooverd schip? Ten slotte zet men er koers heen, en men staat
verbaasd, als men bemerkt, dat daar, waar men een schip vermoedde,
een rots te zien is, die om haar eigenaardigen vorm den naam heeft
ontvangen van de Rots met de Zeilen.

Het is een gewoon koraalrif, een groot brok, dat nog door de golven
is gespaard. Van dichtbij bespeurt men het dadelijk, doordat het
zoo eigenaardig alleen te midden der golven is gelegen. De voet, die
een weinig is afgebrokkeld, de zwaardere romp en de kleur doen het
gelijken op een schip met volle zeilen, gedreven door den wind. Een
weinig struikgewas op den top volmaken de illusie, want ze doen denken
aan den top van den mast. De gelijkenis bedriegt altijd, zoo treffend
is ze. De nautische aanwijzingen maken er melding van en stellen de
rots voor als een nuttig baken; men wordt er toch ondanks dat alles
door gefopt. De vergissing is buitendien onaangenaam. Inderdaad is de
toegang tot Wallis een van de lastigste, en het is de gewoonte, een
kanonschot te lossen, om de hulp in te roepen van een loods, die te
Mua woont op het eiland Uvea, en het schip, dat op assistentie wacht,
laveert heen en weer tot de komst van den inlandschen loods. De Rots
met de Zeilen is dan een bron van emoties en teleurstellingen voor
de zeelui, die er verlangend naar zijn aan den wal te komen en eens
uit te rusten. Dat willen ze dan allen graag na de lange zeereis,
die noodig is geweest om op de Walliseilanden te komen. Dan staat die
stille rots daar en doet, alsof ze alle zeilen bijzet, om naar u toe
te varen, en tergt de wachtenden, die natuurlijk de neiging voelen,
haar te verwarren met het vaartuig van den loods, dat ding, welks
komst de reizigers moet verlossen van het vervelende anti-chambreeren
in open zee.

Wij leerden alle stadia van dat wachten kennen, waren om beurten
vol hoop of diep teleurgesteld, eer wij de koraalzee binnen den
Wallisarchipel konden binnenvaren.

Bij het heldere licht van den Stillen Oceaan namen deze kleine
eilanden, gevat in den ring van het mooie koraalrif, den glans aan
van kostbaar gesteente. Eerst had men den nevel van de branding, die,
welker schuim de zonnestralen brak en er alle kleuren van het spectrum
in tooverde; in de binnenzee ging het koraalgesteente naar de diepte,
waarop het zich bevond, over van den eenen groenen schijn in den
anderen en daarachter onderstreepte de donkere kustlijn het tooneel.

Op de Fidsji-eilanden maakten wij kennis met het wreede ras van de
Melanesiërs; hier komen we in aanraking met veel zachter menschen.

De Wallisarchipel is ontdekt in 1767 door den beroemden zeevaarder,
die er zijn naam aan verbond. Hij was Engelschman. De groep ligt op
den 13den graad Z.B.; het is er zeer warm, want het klimaat wordt niet
gematigd door de nabijheid van hooge bergen, zooals op de meeste der
oceanische eilanden. Er loopen slechts heuvelrijen over de eilanden,
die niet hooger worden dan 150 meter. De groep bestaat uit een tiental
eilandjes, die in het Noordoosten het dichtst bij elkaar liggen. De
meeste er van, Natu-Mea, Faiva, Natu-Fetam, zijn niet anders dan
koraalrotsen of gewone rotsen, beplant met kokospalmen. Zij dienen
slechts tot tijdelijk verblijf voor zwervende visschers.

Die groene eilanden, die alle een weinig heuvelachtig zijn, loopen in
een kaap van regelmatigen vorm uit en maken een zeer schilderachtig
effect.

De krans van koraalriffen wordt op drie plaatsen doorbroken, en
slechts één der drie doorgangen, die van Honokulu, is voor schepen
toegankelijk.

Het voornaamste eiland, dat de andere als zijn dépendances kan
beschouwen, is Uvea. Als men langs de kust vaart, wordt men getroffen
door de vreemdheid der omgeving, die men vóór zich ziet. Het strand
is, evenals dat van alle eilanden der Stille Zuidzee, bedekt met
een uiterst weelderigen plantengroei; maar het lijkt, of op de
Walliseilanden die vegetatie nog veel donkerder en weelderiger
is. Bovendien zijn, en dat is het bijzondere karakter van deze
eilanden, alle inlandsche hutten op een rij langs het strand der
zee geplaatst. Het zijn liliputachtige woningen van bladeren; het
schijnen echte bijenkorven, neergezet aan den voet van magere, lange
kokospalmen. Het dak van die primitieve hutten raakt nog niet tot een
vijfde van de hoogte van de kruin der palmen. In geen enkel land heb
ik zulke lage woningen gezien. De aanblik van die dwergdorpen, in een
halven kring geschaard rondom de baai, is zeker een der eigenaardigste,
die men onder de oogen kan krijgen. Hij verplaatst u in een lang
vervlogen fabelachtigen tijd, en de inboorlingen, die men uit die
huisjes verwacht te zien te voorschijn treden, zijn sprookjes wezens,
die onder hun rieten dakjes tot in eeuwigheid kinderen blijven onder
den invloed van een kwaadwillig noodlot.

Te midden van die bijennesten verdient daarentegen de hut van den
koning den naam van paleis. Van steenen opgetrokken, twee verdiepingen
hoog, is zij nog omringd door een dubbele veranda. Rechts van de
koninklijke residentie wappert aan een vlaggestok de vlag van Zijne
Majesteit, een rood doek met vakjes, rechts de driekleur, het teeken
van het protectoraat, en links een wit kruis, het symbool van de
almacht der christelijke zending.

Uvea telt op het oogenblik 4000 inwoners. Daar de europeesche ziekten,
die zoo groote verwoestingen aanrichten onder de Zuidzee-eilanders,
er nog niet zijn verschenen, neemt de bevolking toe, wat iets zeer
bijzonders is. De zendelingen rekenen zich terecht de eer toe van
het behoud der soort, want zij hebben tusschen de Walliseilanden
en het overige deel der wereld een slagboom opgetrokken, die even
onoverwinnelijk is voor rhum als voor de bacillen van Koch.

Te Uvea kan men het Maoriras nog zuiver aantreffen. In de groote
menschenfamilie vormen de Maori's of Polynesiërs een der merkwaardigste
ethnographische takken; maar ze zijn als de zeldzame orchideën
verdwaald tusschen het gebladerte. Aan de aarde gebonden door ik weet
niet welke onzichtbare draden, zijn die bloemen bestemd, spoedig te
ontbladeren tusschen de groene takken. Zoo is voor de Maori's, die
nog nauwelijks een enkele eeuw bekend zijn, reeds het uur van hun
dood geslagen; zij verdwijnen uit de archipels en de Wallisarchipel
is de eenige, waar ze nog in aantal vooruitgaan.

Deze eilanders verbaasden degenen, die het eerst met hen in
aanraking kwamen. Toen ze den aangenamen omgang hadden genoten,
moesten de Europeanen erkennen, dat de eilanders een uitstekend
ingerichte maatschappij hadden. De vrouwen wekten enthousiasme, en
nergens kwamen zooveel deserteurs voor als op de schepen in dienst
op de zuidelijke zeeën. Te goeder trouw verklaarden veel kapiteins
het nieuwe ras voor het mooiste ter wereld, en Quatrefages, die zelf
niet onder hen geleefd heeft, geeft hun gelijk.

Er werden over de ontdekking van wat het vijfde continent genoemd
werd hevige twisten gevoerd van dogmatischen aard. De wijsgeeren
uit de school van Jean Jacques Rousseau maakten zich meester van
de opgewonden verhalen, gedaan door de zeelui, om daaruit steun af
te leiden voor hun theorie omtrent de oorspronkelijke goedheid der
menschen. Zoo werden nooit wilden meer gevierd dan de jonge Otoe,
die door Bougainville naar Parijs was meegenomen. Beroemde dichters
maakten oden en elegieën op hem. Elken dag opnieuw verschenen in
onze letterkunde werken, gewijd aan het jonge meisje en aan den
jongeling van Otahiti. Die dithyrambische liederen, ingegeven door
de verbeelding der schrijvers, wekken een glimlach bij hen, die in
anima vili de helden hebben ontmoet.

Maar vooral uit het oogpunt der anthropologie deden de eilandengroepen
der zuidelijke zeeën de geschillen ontbranden. De wetenschap was toen
in twee kampen verdeeld, de polygenisten, wier leer gegrond was op
de veelheid van de oorspronkelijke menschen, en de monogenisten, die
volhielden, in aansluiting aan den tekst van Genesis, dat het geslacht
homo uit een enkel paar menschen was voortgekomen. Die Polynesiërs,
die men daar plotseling had gevonden aan de uithoeken der wereld, die
zachtzinnige, schoone en verfijnde individuen, zoo verschillend van de
Melanesiërs, hun naaste buren, waar waren ze vandaan gekomen? Behoorden
zij niet tot een afzonderlijke groep zonder vroegere betrekking tot
de overige menschheid?

Ja, dat is blijkbaar het geval, antwoordden de polygenisten; het is
niet aan te nemen, dat de Polynesiërs van buiten zijn gekomen, omdat
het onmogelijk is, de haard, van waar ze zijn uitgegaan, te vinden.

Quatrefages, de monogenist van officiëele bekendheid, boven reeds
genoemd, beproefde daarentegen in zijn boek te bewijzen, dat de
bewering der polygenisten onjuist was. In het werk "Des Polynésiens
et leurs migrations" zegt hij, niet aan het autochthone der naturellen
uit de Stille Zuidzee te gelooven.

De waarheid is moeilijk te vinden in dat onmetelijke gebied van den
oceaan, waar de vorming der eilanden, de ontwikkeling der fauna en
flora en der volksstammen, alles onpeilbaar is als de horizons. Maar
toch, zonder partij te willen kiezen in den strijd van beginselen,
veroorloven wij ons ten aanzien der Oceaniërs eenige opmerkingen,
die door de ervaring in de pen zijn gegeven. In de eerste plaats
is de hypothese van de vroegere verbinding van Polynesië aan het
groote australische vasteland, dat nu in deelen is uiteengespat,
opgegeven; het is voldoende, de geologische gesteldheid van den
bodem van den oceaan te bestudeeren, om zich er van te overtuigen,
dat hij van betrekkelijk jongen vulkanischen oorsprong is. Hoe zou
men kunnen aannemen, dat de mensch daar ontstaan zou wezen, daar,
waar geen enkel ander zoogdier werd gevonden? Dat zou een ontkenning
zijn van de wet der evolutie, waarop de polygenisten steunen.

De Polynesiers moeten dus de eilandengroepen bevolkt hebben langs
den weg der landverhuizing; maar waar vandaan zijn ze dan gekomen,
daar hun type toch eenig is in zijn soort? Ik geloof niet, dat men
kan volhouden, dat ze uit Amerika zijn overgestoken, niet enkel
om den enormen afstand, die hen er van scheidt, maar ook omdat
er geen voorbeeld bestaat, dat de landverhuizingen over zee in
de richting van den heerschenden wind hebben plaats gehad, daar
dan terugkeer niet voor goed verzekerd was. In die omstandigheden
wachten zeevarende volken, die zich verplaatsen, zich er wel voor,
hun vaderland te verlaten. Daarentegen leidt alles er toe, te gelooven,
dat de Polynesiërs, rekenend op de hulp van den passaatwind, om terug
te keeren, van de kalmte van den drogen tijd hebben gebruik gemaakt,
om zich in het onbekende te wagen. Eindelijk maakten ze gebruik van
het voordeel, zich naar de zon te richten, een omstandigheid, waar de
primitieve volken zeer gevoelig voor zijn. Deze redeneering, die ik
grond op de practische ervaring van het karakter der inlandsche zeelui,
acht ik zeer aannemelijk. Men moet onbekend zijn met den bewoner van
Oceanië, wat ongelukkig het geval is met de theoretici, die alleen deze
vraag hebben behandeld, om te veronderstellen, dat deze beschroomde
wilden zich op den oceaan hebben durven wagen op booten, die alleen
konden varen met den wind mee, als ze niet overtuigd waren, naar huis
te kunnen terugkeeren met de zon. De onveranderlijke terugkomst der
passaat winden had tot resultaat, dat de landverhuizers den noodigen
moed kregen voor hun exploratie van den Stillen Oceaan.

Het land der Maleiers was zonder twijfel, zooals ook Quatrefages
beweert, het punt van uitgang voor de tochten naar den Grooten
Oceaan. Toch laat het zich begrijpen, dat de Melano-Polynesiërs
van het primitieve maleische type verschillen. Aan den eenen kant
hebben ze zich vermengd met melanesische elementen, een te verwachten
gevolg, daar ze de eilanden der Kanaken hebben doorreisd, en aan den
anderen kant hebben ze zich mongoolsche kruisingen laten welgevallen,
tot steun van welke bewering wij ons op Futuna kunnen beroepen. Een
enkel punt blijft intusschen onopgelost; het is niet twijfelachtig,
dat sommige eilanders met ons trekken van overeenkomst hebben en zelfs
een treffende gelijkenis; hun afkomst moet zoo dicht bij de onze zijn
gelegen, dat reeds na het eerste geslacht geen verschil meer merkbaar
is. De geest verdiept zich in gissingen, om het geheim te doorgronden
van die verwantschap, waaraan wij het verschijnsel onzer bewondering
toeschrijven, die wij als instinctief voor de Maori's voelen.

In het kort, het melano-polynesische ras schijnt ons niet in oorsprong
onderscheiden; het is naar onze meening een anthropologische schepping
van kunstmatigen aard door blinde kruisingen. Het is niet noodig, er
meer van te zeggen, om de weinige onderlinge gelijkheid te verklaren,
evenals de geringe levenskracht van een groep menschen, die bestemd
is te verdwijnen, zooals ze verschenen is.

Het is moeilijk te zeggen, wat men verstaat onder "het mooiste ras der
wereld", maar op de verschillende trappen van vrouwelijke schoonheid
nemen de polynesische dames een zeer hooge plaats in. Afkomstig van de
drie voornaamste ethnische elementen, heeft het ras van de Papoea's of
Austraalnegers den lichtelijk platten neus geërfd, de dikke lippen,
groote tanden en een matig prognatisme. Wat er te zinnelijk is in de
gelaatsuitdrukking, heeft het van zijn laagstaande voorouders.

Aan de Aziaten ontleende het iets van het lieve der Japansche vrouwen
en de fijne handen en voeten. Terwijl het mongoolsche ovaal de rondheid
der wijd geopende oogen temperde, gaf het gele pigment aan de huid
iets vergulds, warms en metaalachtigs.

Maar de Maori'sche heeft haar voornaamste karaktertrekken van haar
moeder, de Maleische. Van haar heeft ze den uitdrukkingsvollen blik,
het lenige en evenredige lichaam, de weelderige haren. Aan de frissche
bronnen heeft zij de geheimzinnige bekoring der dalen ontleend;
zij heeft in de lijst eener liefelijke natuur het gemakkelijke
leven gekend.

En eindelijk is zij als de spiegel eener verwijderde arische
verwantschap. Misschien moet men opklimmen tot het centrale plateau,
van waar, naar men zegt, alle semietische volken afstroomden, om het
eerste begin te vinden van een emigratie naar Polynesië! Misschien
zou dat de ontroerende gevoelens verklaren, die wij, zonen van het
oude Europa, gevoelen voor de wilde meisjes uit Oceanië! Wij zouden
mogelijk de verontschuldiging hebben, dat we in haar terugvonden iets
van ons eigen verleden en dat zij den sluier ophieven, die voor ons
het verre verleden bedekt.

Maar men moet goed begrijpen, wat er onder een maori'sche schoonheid te
verstaan is. Loti, die over Rarahu spreekt, drukt zich aldus uit: "Het
was een bijzonder meisje, wier doordringende en wilde bekoorlijkheid
alle regels eener conventioneele schoonheid verwaarloosde, zooals wij
die in Europa begrijpen. Er was in haar iets, dat men niet beter kan
omschrijven dan met de woorden "een polynesische bevalligheid". Het
is onmogelijk, om aan diegenen, die ze niet hebben ontmoet, een
denkbeeld te geven van den indruk, door de vrouwen van Oceanië
gemaakt. Als men haar voor de eerste maal ziet, gevoelt men altijd
in haar tegenwoordigheid een soort van desillusie; maar weldra
wordt men geboeid door de exotische kwijning van haar zwarte oogen,
door de verleidelijke zachtheid van het gelaat, de elegante losheid
van haar taille en haar ronde schouders, aantrekkelijkheden, die de
bedriegelijke photographie niet kan uitdrukken; buitendien gewent men
spoedig aan wat eerst ons aesthetisch gevoel onaangenaam aandoet, dat
wil zeggen, aan den platten neus, het prognatisme en de vooruitstekende
jukbeenderen.

Als men onder de Polynesiërs leeft, begrijpt men in den
anthropologischen zin van het woord het oordeel van de Quatrefages over
haar, maar haasten wij ons er bij te voegen, dat er veel overdrijving
schuilt en veel dichterlijk enthousiasme in de beschrijvingen der
zeevaarders. De deprimeerende invloed van de omgeving heeft er veel
toe bijgedragen, dat de Europeanen de inboorlingen niet behandelden,
zooals men na dien lof zou verwachten.

Uvea is de hoofdplaats voor de Paters Maristen. Aan den naam
van die plaats is verbonden die van hem, wien de eer toekomt, de
voorvechter te zijn van hun werk in Oceanië, Monseigneur Bataillon,
bisschop van Enos. Het leven van dezen zendeling werd bijna geheel
op de Walliseilanden gesleten, namelijk tot zijn verheffing tot het
episcopaat; en zijn stoffelijk overblijfsel rust onder de grafsteenen
in de kerk te Mua.

In hun apostolische verbeelding zien de priesters den archipel
als het beloofde land, waar zonder een enkele afvallige ziel de
geloovigen eenvoudig geloovig zijn, zooals in den gouden tijd van
het christendom. Daar ze in het geheel geen geregelde gemeenschap
onderhouden met de wereld, is deze schuilplaats inderdaad hun ideale
koninkrijk op aarde.

Sedert 1843 is de macht der zendelingen er steeds toegenomen
onder den invloed van koningin Amelia. In 1887 haalden ze hun
koninklijke getrouwe over, zich onder het protectoraat van Frankrijk
te stellen. Amelia is gestorven kort na die gebeurtenissen, zonder
dat de positie der paters Maristen er door is veranderd.

De archipel wordt tegenwoordig bestuurd door een onbeperkt
alleenheerscher, die zijn gezag krachtens goddelijk recht uitoefent met
de raadgevende stem van de districtshoofden. Zijn wijze van regeeren
is nog dezelfde als in den ouden tijd. Met het aanleeren van de lessen
der beschaving heeft de vorst alleen zijn bloedige gewoonten verloren,
en tevens heeft zijn regeering er door in vastheid gewonnen. De rust
van de dynastie, die vroeger veel te lijden had van den opstand der
hoofden, is nu bij het volk veilig.

De tegenwoordige koning is een man van ongeveer vijftig jaren, van een
levendig temperament en groote intelligentie. Hij schijnt inderdaad
regeeringstalent te bezitten. Zijn onderdanen koesteren te zijnen
opzichte den traditioneelen eerbied, vol bijgeloof. Ze zouden niet, eer
de zon is ondergegaan, zijn huis durven passeeren met een pak of last.

Dicht bij het huis van den koning waait onze vlag op de woning van
den franschen resident. Die ambtenaar, gewoonlijk gekozen uit het
corps der koloniale bestuurders, woont alle beraadslagingen bij,
zonder dat hem een bepaalde macht is gegeven. Hij verveelt zich
gruwelijk op de Walliseilanden en wordt moedeloos en onverschillig
in zijn isolement en zijn eenzaamheid.

Wat de zendelingen aangaat, die doen niet aan politiek; maar hun
oppergezag zweeft boven de besluiten van den Raad en boven de
beslissingen van den koning...

In werkelijkheid is de regeering van de eilanden zuiver theocratisch;
alle wetten hebben een godsdienstige strekking, en het eiland Uvea
maakt den indruk van een zeer groot klooster, waar ieder aan de
regelen gehoorzaamt van de kloosterlijke tucht en zich veilig voelt
achter de beschermende wallen.

Men behoeft slechts aan wal te gaan, om zich rekenschap te geven van
het feit, dat het eiland, zoo groen, uit de verte gezien, te groote
illusies wekt op het punt zijner vruchtbaarheid. De palmen, die te
dicht opeen staan, leveren maar zeer weinig vruchten; de droge grond
van vulkanische asch is niet bijzonder productief. In tegenstelling
met de meeste Polynesiërs moeten deze eilanders wel werken, om aan
voedsel te komen. Maar de groote oorzaak van zorg en ellende, die als
een zwaard van Damocles boven de bewoners hangt, zijn de cyclonen,
in welker centralen weg de eilanden liggen.

Herhaaldelijk is de regeering van Nieuw Caledonië, onder wier
regime deze bezitting behoort, te hulp moeten komen. De economische
minderwaardigheid van den archipel is een gevolg van het feit,
dat wij hier niet te doen hebben met een bodem, ontstaan tengevolge
van een vulkanische uitbarsting, zoodat er een bergland ontstond,
aan welks voet de humus zich kon afzetten in de dalen, die door
erosie ontstonden.

De archipel der Walliseilanden heeft ongetwijfeld zijn ontstaan te
danken aan de uitbarsting van groote gasmassa's naar de oppervlakte
van de zee, en die een aschregen deden neerstorten rondom den ontstanen
krater. Men vindt er inderdaad geen lava, en de weinige trachieten, die
men in het midden van het eiland vindt, zijn maar klein van afmeting.

Men kan op Uvea een zeldzaam verschijnsel van plutonischen aard
opmerken, namelijk de plaatsen, waar die uitbarstingen van gas
zich voordoen. Het zijn, als het ware, schoorsteenen van beslist
cylindrischen vorm, met steile wanden, afgeslepen door de opstijging
der gloeiende stoffen. In de diepte van die arena van wel 500 meter
middellijn heeft het hemelwater een groenachtig meer gevormd, waar
reusachtige vleermuizen in menigte boven rondfladderen.

Er is iets, dat nog vreemder is dan de theocratische regeering en
de geologische gesteldheid van het priesterlijke rijk, dat zijn de
jonge meisjes. Die blijven tot haar huwelijk onder de leiding der
Zusters van het district. Elken morgen na de mis worden ze aan hun
families afgestaan voor het gewone huishoudelijke werk, en zoodra
de avond begint te vallen, keeren ze naar de school terug, waar ze
gedurende den nacht opgesloten blijven. Op die wijze wordt haar deugd
nauwlettend bewaakt; want officieren van de zedenpolitie houden de
wacht in het dorp, om de minste overtreding tegen de regelen der
kuischheid aan den dag te brengen.

Toch branden in de borst van die kinderen de warme gevoelens van het
Maori-bloed. Men kan het zich bijna niet voorstellen, dat die meisjes
in het algemeen braaf zijn, en de zendelingen moeten er wel diep
den eerbied voor de kuischheid in hebben gebracht, om dat resultaat
te bereiken.

Toch valt er iets bijzonders bij op te merken. Die dames, die uit
atavisme zich eigenlijk als bloemen zoo maar zouden moeten geven,
bezwijken bijna nooit anders dan in geval van een huwelijk; maar de
behoefte om liefde te schenken is bij haar zoo groot, dat het flirten
spontaan op Uvea is ontstaan.

Het denkbeeld, te flirten met een vrouwtje van de Wallis-eilanden
deed ons glimlachen. Denkend aan de lichtvaardige gemakkelijkheid
der zeden op Tahiti, wilden wij te dezer zake geen geloof slaan aan
de verhalen van degenen, die er vóór ons waren geweest. Maar later
moesten wij wel toegeven, dat ze gelijk hadden gehad, want er vielen
ook onder ons helden op te merken van die liefdeshistorietjes als
kostschoolamourettes.

Wij maakten kennis met de dames op een feest, gegeven door den
koning. De jonge meisjes uit Uvea zongen, zittend op de hurken en
het gezang begeleidend met handgeklap. Zij roemden de grootheid van
Frankrijk, van haar vaderland en van ons schip. Tot minder verheven
onderwerpen overgaand, deelden zij mede, hoe en met welke bloemen men
kransen moest vlechten en guirlanden; ze noemden den pandanuspalm,
welks geur bedwelmt, den hibiscus, rood als bloed, de groene lianen
en de varens, die met hun donkere kleuren een achtergrond vormen voor
de kleurige kronen.

Daarna verheerlijkten ze het eiland Samoa, de koningin der westelijke
zeeën van den Grooten Oceaan; ze roemden de bevalligheid van
zijn fafinérs of jonge meisjes, de koelte van zijn stroomen en de
heerlijkheid van zijn bergen... telkens met eentonig rhythme herhalend:
Lelei, Lelei Samoa... (het schoone, schoone Samoa), welk refrein door
de eerste zangeres op scherpen toon werd aangegeven.

Amalia, de dochter van den koning, een groote jonge dame van 18 jaar,
zat in het midden der rij en had zelve de leiding van het gezang harer
vrouwelijke onderdanen. Zij is, evenals haar grootmoeder koningin
Amelia, een zeer geloovig schepseltje, dwepend met de zendelingen. Er
werd zelfs verteld, dat ze de eer verlangde, den sluier aan te
nemen. De religieuses uit het klooster van Mata-Utu zijn inderdaad
voor een groot deel inlandschen, wier amberkleurig gelaat onder de
witte huif vreemd uitkomt. Ik denk, dat de Maristen verstandig genoeg
zullen zijn, om aan die roeping paal en perk te stellen, ten einde zulk
een trouwe vriendin aan het hoofd van de zaken des lands te behouden.

Na de jonge meisjes dansten de jonge mannen en vormden een treffende
tegenstelling met de zachte, golvende bewegingen der eersten door
hun ongeordende en woeste sprongen.

De krijgslieden waren enkel gekleed met een gordel van kokosvezels,
op het hoofd droegen ze een soort van mijter, tapa geheeten; de dansers
bootsten een gevecht na; ze lieten in hun handen houten lansen allerlei
bewegingen uitvoeren, en wisten die zoo snel te draaien, dat men de
wapens niet kon onderscheiden. Bij het simuleeren van aanvallen en
verrassingen in den oorlog bezongen ze de barbaarsche vreugden van
de zegepraal.

Ze waren ontzagwekkend, die bronzen lichamen, tegen den strakken
horizon. De passaatwind, die krachtig waaide, deed de doode bladen
opvliegen, wrong de kokospalmen tot grillige houdingen en gaf aan
het tooneel een indruk van kracht en majesteit.

Toen de schemering viel en de horizon in vlammen was gezet, moesten
de jonge meisjes hun klooster weer opzoeken en moesten daarbij door
het dorp gaan. Er heerschte op straat een diepe stilte, daar de wind
was gaan liggen na zonsondergang; een drukkende stilte was gevolgd
en scheen loodzwaar op de natuur te drukken. Trots de toenemende
duisternis onder de onbewegelijke palmen zou men het niet hebben
moeten wagen, zich eenige vertrouwelijkheid te veroorloven tegenover
de meisjes; ze zouden wel heel gauw klaar zijn geweest den gevreesden
verzoeker te verjagen met een "covi... covi... satana!..." den uitroep,
waarmee de dames haar afkeer van Europeanen te kennen geven.

Het was nu al drie weken geleden, dat wij op de Walliseilanden aan
wal waren gegaan, en de hydrographische werkzaamheden, waarvoor
wij er heen waren gezonden, liepen ten einde. We hadden bakens van
koraalgesteente opgericht met ijzeren punten gekroond, die het kanaal
moesten aanwijzen, waarlangs Mata-Utu moest worden bereikt, over een
lengte van drie mijlen.

Die werken stelden ons tevens in de gelegenheid, op te merken, met hoe
groote zekerheid het stelsel der persoonlijke heerendiensten werkt. De
koning had beloofd, het noodige materiaal op een bepaalde plaats
te doen neerleggen, en de inboorlingen brachten op het aangewezen
uur blokken koraal, zooals wij hadden besteld, maar het was ons
onmogelijk, hun hulp te erlangen voor het plaatsen der bakens. We
moesten daartoe een beroep doen op hun hoofdman, en onze eischen
hadden bijna aanleiding gegeven tot een diplomatieke quaestie.

Daar de vorm der diensten, door ons verlangd, iets nieuws was, vreesde
de monarch, misbruik te maken van zijn gezag, als hij er het bevel toe
gaf. Na lange onderhandelingen ontving men aan boord het koninkje
met de eerbewijzen van iederen souverein, dus 21 kanonschoten,
en de moeilijkheden waren uit den weg geruimd. De onderdanen,
blijkbaar gevleid, dachten er niet meer over, om te protesteeren;
en dank zij den handenarbeid van ongeveer 1500 van de inboorlingen,
was ons werk spoedig afgeloopen.

Wij woonden ook nog den dag voor ons vertrek een plechtigheid bij,
die interessant was, omdat de locale overleveringen er in werden
geëerd naast den christelijken eeredienst. Er werd een vrouw begraven,
die bij de bevalling gestorven was. Het lichaam was gewikkeld in een
groot stuk tapa, dat voor vocht ondoordringbaar was gemaakt en werd
op een draagbaar door mannen gedragen. Bij die gelegenheid stemden
de inboorlingen zeer ernstige liederen aan.

Ik geloof, dat er ter wereld geen meer verwaarloosde kolonie bestaat
dan de archipel der Wallis-eilanden; Frankrijk weet er niets van en
trekt ook geen enkel voordeel uit het bezit; de kolonie is als een
tooisel, waar een mooie vrouw geen waarde aan hecht.

Geen enkele plaats geeft zoozeer het gevoel, dat men zich op een
eiland bevindt, afgescheiden van de overige wereld. Zooals het bij het
bestijgen van de hellingen van een berg gebeuren kan, dat men, na de
opwekkende kracht van de hoogere streken te hebben gevoeld, plotseling
de onaangename gewaarwording krijgt, die ontstaat door de verdunning
van de lucht, zoo brengt dit verloren eiland een gevoel teweeg van
sombere en doffe lusteloosheid, waar toch geen physieke oorzaak voor
is aan te wijzen. Het heeft iets van eerbiedige ingetogenheid, van
teederheid, van vergetelheid der wereld en haar belangen, maar laat
een ontmoedigende leegte achter.

Door een onverklaarbare tegenstelling gevoelt ge nu eens de behoefte,
altijd te blijven op deze plaats van zoete rust, en in een volgend
oogenblik heeft er een snelle reactie plaats en er wordt in u een
vurige wensch geboren, om weg te vluchten, een begeerte, die u bij de
onmogelijkheid der vervulling, troosteloos en weemoedig achterlaat. Er
komt een vermoeidheid over u; de ziel wordt onrustig en weifelend
als de kompasnaald bij een onweder.

Toen wij eindelijk vertrokken waren, en Uvea niet meer was dan een
nevelachtig plekje tegen de lucht, ademden wij vrijer; maar het
afscheid ging toch wel gepaard met gevoelens van droefheid.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Door Centraal-Oceanië - De Aarde en haar Volken, 1908" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home