Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII | HTML | PDF ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaas-feest
Author: Hengel, Wesselius Albertus van
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaas-feest" ***


  +------------------------------------------------------------------+
  |                                                                  |
  |                  OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:                    |
  |                                                                  |
  |                                                                  |
  | Zo vlak voor zijn gedenkdag en feest dit jaar,                   |
  | is ook een e-boekje over Sint-Nikolaas klaar.                    |
  | Het belangrijkste wat te melden is voor het colofon:             |
  | een boek van W. A. van Hengel uit 1831 diende als bron.          |
  | Het taalgebruik ging niet op de helling,                         |
  | het komt tot u in de originele, verouderde spelling.             |
  | Geen poging is ondernomen tot modernisering,                     |
  | laat het desondanks krijgen uw waardering.                       |
  | Daarbij moet wel het volgende worden gesteld:                    |
  | woordafbrekingen aan het regeleinde zijn stilzwijgend hersteld.  |
  | De bladzijde-nummering is in de tekst-versie verdreven,          |
  | in het origineel cursieve tekst is als _cursief_ weergegeven.    |
  | Bij het transcriberen hadden wij al de nodige voorpret:          |
  |                                                                  |
  +------------------------------------------------------------------+



                            SINT-NIKOLAAS
                                EN HET
                         SINT-NIKOLAAS-FEEST.



                            SINT-NIKOLAAS

                                EN HET

                         SINT-NIKOLAAS-FEEST.


                                 DOOR

                          W. A. van HENGEL.


                      [Decoratieve Illustratie]


                              te Leiden,
                      _bij S. en J. Luchtmans._
                                1831.



VOORBERIGT.


_Reeds geruimen tijd geleden iets over _Sint-NIKOLAAS_ en het
_Sint-NIKOLAAS-feest_ aan mijne vrienden, de Hoogleeraren _KIST_
en _ROYAARDS_, als schrijvers en verzamelaars van het _Archief
voor Kerkelijke Geschiedenis, inzonderheid in Nederland_, beloofd
hebbende, wilde ik met hetzelve niet langer achterblijven. Ik had
toch alleenlijk de moeite te doen, om zeker opstel, hetwelk voor eene
reeks van jaren door mij vervaardigd en hier en daar voorgelezen was
geworden, een weinig om te werken. Ik ondernam derhalve dezen arbeid,
en mogt weldra mijne verhandeling met eenige taal- en oudheidkundige
aanteekeningen inzenden. Doch daar juist toevallig de zesde van
Wintermaand nu met snelle schreden naderde, vertrouwde ik, dat het
aan sommige mijner landgenooten niet onaangenaam zijn zou, zoo zij
die verhandeling, zonder het _Archief_ te bezitten, verkrijgen konden.
Zie daar de reden, waarom dezelve als een afzonderlijk geschrift wordt
uitgegeven. Mogt zij niet alleen met genoegen gelezen worden; maar ook
aan dezen en genen nog eenig nuttig onderwijs verschaffen!_

[Leiden 11 _Novemb._ 1831.

                      [Decoratieve Illustratie]



SINT-NIKOLAAS

EN HET

SINT-NIKOLAASFEEST.


Onder de zonderlinge verschijnselen, welke zich op de wereld voordoen,
behoort buiten twijfel het kinderfeest, naar _Sint_-NIKOLAAS genoemd,
en hetwelk op den zesden van Wintermaand, zoo elders, als door geheel
ons vaderland heen gevierd wordt. Hetzelve rust noch op staatkundige
gebeurtenissen, noch op burgerlijke of godsdienstige wetten: en
evenwel plant het zich van het eene geslacht op het andere over.
In jaren van algemeenen rampspoed moge het minderen glans ten toon
spreiden en minder genoegen opleveren; er komt echter nooit een tijd,
waarin het geheel wordt nagelaten. Hoezeer de verschillende rangen
en standen der maatschappij zich van elkander onderscheiden; te dezen
aanzien onderscheiden zij zich niet: neen, overal, waar kinderen zijn,
vereenigt zich steeds groot en klein, om, als de bepaalde dag daar
is, in de viering van het feest te deelen. Doch het zonderlingste van
alles is, dat, wanneer men naar de reden vraagt, waarom juist op den
zesden van Wintermaand dit kinderfeest invalle, naauwelijks een uit
duizend eenig bestaanbaar antwoord weet te geven.

Wie is toch _Sint_-NIKOLAAS? een wezen der verbeelding? of een man,
die werkelijk hier op aarde geleefd heeft? ziedaar de eerste vraag,
die bij zoo menigeen' onzer landgenooten zal zijn opgekomen, zonder
dat hij aan zijne nieuwsgierigheid voldoen kon. Dat de naam in den
Almanak onder de Heiligen staat aangeteekend, kan zeker niemand anders
te vrede stellen, dan die zich daarvan overtuigd houdt, dat het
bestaan van zulken, die voor heiligen verklaard zijn geworden, boven
alle bedenking verheven is. Het wordt dan ook door dezen en genen in
twijfel getrokken, of er wel ooit een _Sint_-NIKOLAAS geweest zij.
En waarlijk! wanneer wij daarop letten, dat vele oude schrijvers, die
zijnen naam, gelijk het ons toeschijnt, moesten vermeld hebben, hem
met stilzwijgen voorbijgaan; zouden wij ligtelijk in verzoeking komen
om ongeloovigen te worden. Hoe veel te meer, nadien de overlevering
hem als een' man van ongemeene vermaardheid voorstelt, en wij dus niet
begrijpen kunnen, dat wij in de geschiedenis van zijnen tijd geene de
minste sporen van zijn aanwezen ontdekken! Maar mogen wij hem daarom
met ééne pennestreek van de lijst der verdienstelijke kerkvoogden
uitschrappen? Wij behoeven slechts aan te nemen, dat deszelfs roem
op de schaal der nakomelingschap veel zwaarder dan op die van het
met hem levende geslacht gewogen heeft; zoo is de zwarigheid reeds
genoegzaam opgeruimd. Het blijft nu zoo verwonderlijk niet meer,
dat noch EUSEBIUS, noch eenig kerkvader van de vierde eeuw zijnen
naam vermeldt. Het laat zich eveneens verklaren, dat ATHANASIUS
in zijne optelling der beroemde en vrome bisschoppen, die van
het jaar driehonderd twintig tot driehonderd vijf en vijftig de
Christengemeente bestuurd hebben, van hem geen gewag maakt. De meeste
vertellingen nopens zijne bijzondere godvrucht en zijne werken van
weldadigheid, die wij in latere geschriften geboekt vinden, zullen
eerst na zijnen dood ontstaan zijn, mogelijk eerst eeuwen daarna,
toen men aan zijn stoffelijk overschot eene hooge waarde begon te
hechten. Men zweeg derhalve van hem, omdat hij in de schaduw van veel
vermaarder mannen stond. En hoe zou iemand ook lust gevoeld hebben,
om ze allen op te noemen, die de bisschoppelijke waardigheid bekleed
hadden, of nog bekleedden? Om kort te gaan, wij zouden de twijfelarij
veel te ver drijven, zoo wij deze twee dingen weigerden te erkennen:
dat er eenmaal een _Sint_-NIKOLAAS op de wereld geweest is; en dat hij
geleefd heeft in dien zelfden tijd, waarin hij door de overlevering
geplaatst wordt.

En in welk eenen tijd hebben wij hem dan te zoeken? Immers in de
eerste helft der vierde eeuw van onze Christelijke jaartelling. Hij
was, namelijk, een tijdgenoot van KONSTANTIJN _den groote_; woonde in
eene beroemde zeestad van _Lycië_, een landschap in _Klein-Azië_, in
hetzelfde _Myra_, waar PAULUS op zijne reis naar _Rome_ in een schip
van _Alexandrië_ is overgegaan; en bekleedde daar de waardigheid van
Bisschop. Het is opmerkelijk, dat al de geschriften der oudheid, welke
van hem gewag maken, ten aanzien van deze bijzonderheden met elkander
overeenstemmen. Men zal hiervoor althans bezwaarlijk eene reden
vinden, ten zij men aanneemt, dat die bijzonderheden inderdaad met
de waarheid strooken. Zoo zij uit bronnen geput zijn, welke in de
vijfde eeuw reeds bestaan hebben, laat zich dit nog te eer gelooven.
Doch hoe dit ook zij, EUSTRATIUS, die, eene eeuw later, Ouderling
te _Konstantinopel_ geweest is, haalt eene levensbeschrijving van
NICOLAUS aan, welke een geleerde oudheidkenner niet kwalijk vermoedt,
dat reeds voor het jaar _vijfhonderd_ moet vervaardigd zijn geworden.
Ten tijde van JUSTINIAAN had 's mans roem zich reeds dermate verbreid,
dat deze keizer hem in de zoo even gemelde stad een der prachtigste
kerkgebouwen toewijdde. ANDREAS, Bisschop van _Creta_, hield in de
tweede helft der zevende eeuw eene redevoering te zijner eere, welke
nog te dezer dagen aanwezig is. Uit het een en ander blijkt ons
duidelijk genoeg, dat wij hem onderscheiden moeten van zijnen
naamgenoot, die ons als de elfde bisschop van _Myra_, en tevens als
onderteekenaar van de besluiten der vierde _Konstantinopolitaansche_
Kerkvergadering beschreven staat. Of wij hem onder de leden der eerste
Kerkvergadering te _Nicea_, zoo als menig voornaam geleerde wil,
behooren te tellen, is hoogst twijfelachtig, wijl wij er nergens eenig
spoor van vinden, dan in boeken van laten tijd: terwijl de in omloop
zijnde Arabiesche lijst der onderteekenaars, waarop zijn naam gelezen
wordt, geen het minste geloof verdient. Wij hebben ons derhalve
daarmede te vergenoegen, dat hij onder de regering van KONSTANTIJN
Bisschop te _Myra_ is geweest: maar dit mogen wij ook, op grond der
aangehaalde bewijzen, met tamelijke gerustheid vasthouden.

Weten wij nu tot onze blijdschap, dat het geen verdicht wezen, maar
een zeer eerwaardig persoon is, wien de kinderlijke leeftijd naast
hunne ouders de meeste hulde toebrengt; dit zet onze nieuwsgierigheid
aan, om van denzelven meer te vernemen. Doch 's mans geschiedenis te
verhalen is eene allermoeijelijkste zaak, wijl ons bijna geene andere
bronnen ten dienste staan, dan legenden, waarop wij niet vertrouwen
kunnen. Gelooven wij hetgeen hem wordt nagegeven; dan behoort men hem
onder de ijverige voorstanders der regtzinnigheid en de onverschrokken
bestrijders van de ketters te tellen, welke de vierde eeuw heeft
opgeleverd. Inzonderheid was hij een hevig tegenpartijder van ARIUS,
en zou NESTORIUS en EUTYCHES eveneens met warmte bestreden hebben,
ware hij niet lang gestorven geweest, voor dat deze met hunne
gevoelens opkwamen. Geen wonder, dat hij dan ook alle krachten
inspande, om in de stad zijner woning en derzelver nabuurschap de
afgoderij uit te roeijen en de Heidensche tempels en altaren te
verwoesten. Reeds ten tijde van LICINIUS stond hij bekend als een man
van stoutmoedigheid, werd uit dien hoofde door dezen vervolger der
Christenheid in de gevangenis geworpen en bleef in ketenen zuchten,
tot dat KONSTANTIJN hem verloste en op zijnen bisschoppelijken zetel
herstelde. Men plaatste hem dan ook naderhand onder de veertig
martelaars, welke onder dien bloeddorstigen keizer voor de zaak des
geloofs geleden hebben. In hoe verre men zich nu in het een en ander
aan vergrooting schuldig hebbe gemaakt, zal moeijelijk te beslissen
zijn; maar al deze bijzonderheden voor verdichtsels te verklaren,
houden wij voor eene zeer gewaagde onderneming. Ook komen zij ons te
geloofwaardiger voor, daar zij met dat vreemde en wonderbare, hetwelk
steeds vermoeden van zeker vroom bedrog verwekt, niets gemeen hebben,
en met den geest van den tijd, over welken hier gehandeld wordt,
uitnemend strooken. Zoo veel zal men althans wel mogen vaststellen,
dat _Sint_-NIKOLAAS een dapper voorstander van de leerbegrippen en
verordeningen der te zijnen tijde Katholijk gewordene Kerk is geweest,
en derhalve ook dienswegens in aandenken verdient te blijven.

Onder de deugden, waardoor deze Heilige zich grooten roem verworven
heeft, rekent men voornamelijk zijne matigheid en hulpvaardigheid. En
waarom men aan deze zulk een' lof zou hebben toegezwaaid, zoo het niet
eenigen grond had gehad in 's mans bestaan en karakter, laat zich niet
begrijpen. Maar hetgeen te dien opzigte verteld is geworden, loopt zoo
zeer in het bespottelijke dat men zich eindelijk genoodzaakt heeft
gezien, om er eene zinnebeeldige uitlegging van te geven. 's Mans
matigheid zal onder anderen zoo verre gegaan zijn, dat hij reeds als
zuigeling de moederlijke borst spaarde, door haar op Woensdag en
Vrijdag slechts eenmaal te gebruiken; ja wat meer is, dat hij zelfs
vóór zijne geboorte vastte. Die dit gelooven kan, moet het om den wil
van zwakke moeders bejammeren, dat zulk eene gave van onthouding zoo
geheel verdwenen is, en het niet te berekenen valt, dat dezelve ooit
zal wederkomen. In zijne hulpvaardigheid geeft men _Sint_-NIKOLAAS na,
dat hij even zonderling te werk ging. Hij had, namelijk, rijke ouders
en zag zich daardoor in de gelegenheid, om nooddruftigen te verzorgen;
maar de wijze, waarop hij zulks deed, was vrij gelijk aan het gedrag
van zekeren welbekenden wijsgeer, die in eenige oogenblikken van
opgewondenheid, of liever in eene vlaag van zinneloosheid, zijn
geld in zee wierp. Hij schonk toch, zoo als de faam zegt, de gansche
erfenis, welke zijne ouders hem nalieten, eensklaps weg, zonder iets
voor zich zelven te behouden. Maar hoe dit overeen te brengen zij
met hetgeen een zijner lofredenaars in hem prijst, dat hij dagelijks
de armen gespijsd en gedrenkt heeft, is eene vraag, waarop wij geen
antwoord geven kunnen: daar toch zijn bisdom hem zulke groote
inkomsten niet zal hebben opgeleverd, als waarvan latere tijden
heugen.

Schreef men nu aan _Sint_-NIKOLAAS zulk eene zonderlinge deugdzaamheid
toe; men verhief hem ook als een' der grootste wonderdoenders. Die
de Kerkelijke Geschiedenis gelezen heeft, kent de ligtvaardigheid,
waarmede velen aan gewone dingen den naam van buitengewone Goddelijke
werken gegeven en zelfs mannen van verdiensten de in omloop zijnde
vertellingen geloofd en verder verbreid hebben. Men zal zich in
allen gevalle geene onbezonnenheid te verwijten hebben, wanneer
men de gebeurtenissen van dien aard, welke zich van de vierde eeuw
dagteekenen, voor loutere verdichtsels houdt. Intusschen staan er niet
slechts ongehoorde, maar ook onmogelijke wonderen van onzen Heilige
aangeteekend. Hij verscheen, bij voorbeeld, aan KONSTANTIJN in den
droom, maakte hem de onschuld van drie gevangen soldaten bekend, en
weêrhield hem, om zich met hun bloed te bevlekken: waarom de keizer,
zulks ontwaar geworden zijnde, hen des anderen daags, na hunne
verlossing uit den kerker, ernstig aanbeval, zich aan de dienst van
_Sint_-NIKOLAAS te wijden, en zelf allerlei kostbare geschenken aan
den Heilige toezond. Hoe vele sporen van bijgeloof uit lateren tijd
doen zich hier, te gelijk met die groote ongerijmdheid, voor, dat
iemand, die van zijne vermoeijenis op zijne legerstede uitrustte, aan
een' ander, op den afstand van honderd uren, in eigen persoon zou
verschenen zijn! Wilde men aan de vertelling een' dragelijken zin
geven; dan zou men moeten aannemen, dat de keizer een' rusteloozen
nacht gehad heeft, en nu de gedaante van Bisschop NICOLAUS, den
bekenden verdediger der onschuld, in eene dreigende houding voor zijne
verbeelding zal zijn opgerezen. Doch hoe het ook zij, de legende zelve
moet reeds vroeg in de wereld zijn gekomen. Wij vinden er bij SUIDAS
reeds gewag van gemaakt. Wat meer is, EUSTRATIUS heeft haar te boek
gesteld. Ja de overlevering zegt ons, dat de verloste gevangenen
NEPOTIANUS, URSUS en EUPOLEON geheeten hebben. Van waar dit alles?
Uit het hersenbrein van den eenen of anderen bedrieger of dweeper?
Wil iemand dit gelooven, wij laten hem de vrijheid: onzes inziens
moet er iets gebeurd zijn, hetwelk tot dit sprookje aanleiding gaf;
maar de zuivere waarheid te vinden, houden wij voor onmogelijk.

Nopens het leven van _Sint_-NIKOLAAS hier op aarde hebben wij niets
meer te berigten. Maar het ging hem, zoo als het aan vele Heiligen
gegaan is, dat zij zich na hunnen dood nog den grootsten roem
verwierven. Eerst vergenoegde men zich met op zijn graf te treuren.
Vervolgens begon men hem te vereeren als een' beschermer der
ongelukkigen. Eindelijk wist men veel te verhalen van de hemelsche
kracht, door hem na zijn sterven ten toon gespreid. Een van deszelfs
opvolgers op den bisschoppelijken stoel, THEODORUS, verklaarde op
de tweede _Niceensche_ Kerkvergadering openlijk, dat hij zijnen
Aartsdiaken over geleden onregt was komen troosten, waarvoor hij
echter geen' anderen grond had dan dezen, dat de Diaken iemand met
een roodkleurig aangezigt en grijze haren gezien had, hoedanig de
overlevering _Sint_-NIKOLAAS voorstelde. Van onaangenamer gevolgen was
op zekeren nacht deszelfs verschijning in de cel van een' monnik, wien
hij, als bij gebrek van touwen, met de haren van het bed sleepte en
vervolgens zoo erbarmelijk geeselde, dat het gansche klooster van het
gekerm sidderde. Zoo zal de Heilige dan van den hemel zijn gekomen en
eene geeselroede medegebragt hebben, om den post van beul op aarde te
bekleeden! En dit louter, gelijk het verhaal zegt, om reden, dat de
monnik geweigerd had, ter eere van 's mans nagedachtenis een lied te
zingen! Gelukkig, dat hij slechts zelden tot het verrigten van zulk
eene strafoefening verschenen is, maar meestal uit goedhartigheid, om
zoo wel anderen te helpen en te redden, als voornamelijk zeelieden,
op welke het schijnt, dat hij te _Myra_ eene zeer naauwe betrekking
gekregen heeft! Maar mogelijk schreef men, gedurende het leven van den
Heilige, de redding van schepelingen wel eens aan deszelfs voorbede of
wonderkracht toe. Hieruit ontstond dan het geloof aan zijn vermogen
op zee, en, werd dit na zijnen dood al verder en verder voortgeplant,
men riep nu in den nood NICOLAUS aan, ja, zoo vaak men zich gered zag,
achtte men zijne behouding voor een werk van dezen. Zoo kwamen er van
tijd tot tijd al meerdere vertellingen van zijnen bovenmenschelijken
invloed in de wereld. Evenwel vertelt men van hem niet alleen, dat hij
zijne vrienden door zijne tusschenkomst beloonde, maar ook, dat hij
zijne vijanden strafte: zoo als hij in het begin der negende eeuw
zekeren vermetelen Arabier, die de heilige bewaarplaats van zijn
gebeente had pogen in stukken te breken, met een verschrikkelijk
onweder bezocht, hetwelk deszelfs vloot geheel vernielde en hem zelven
naauwelijks liet ontkomen.

Wat 's mans stoffelijk overschot betreft, hetzelve verspreidde, naar
luid der vertellingen, rondom het graf zulk eene welriekende reuk,
dat de kranken, welke men naar dit gesteente bragt, er door genezen en
alle bedevaartgangers er van verkwikt werden. Over deze vertelling zal
men zich te minder verwonderen, wanneer men zich herinnert, hoevele
fabelen er, vooral van de vierde eeuw af, nopens het gebeente van
martelaars en andere afgestorvenen ontstaan zijn. Hier behoeft men de
oorzaak niet ver te zoeken, daar het sprookje eenvoudig rusten kan op
eene speling met het woord _Myra_, hetwelk taalkundigen weten, dat
zoowel _welriekend vocht_, als _de bisschoppelijke stad van Lycië_
beduidt. Nadat nu het gerucht eenmaal in omloop was gekomen, werd het
hoe langer hoe verder verbreid. De Faam vloog naar Europa over. Ook
van daar kwamen er bedevaartgangers te _Myra_. Eindelijk zullen de
burgers van _Bari_, eene stad in _Apulië_, het gewaagd hebben, om
het heilige gebeente naar hunne geboorteplaats over te brengen. En
daar wil men, dat het niet alleen welriekende geuren ademde, welke
iedereen' verkwikten, maar ook eeuwen lang allerlei wonderen werkte.
Zeker behelzen de verhalen, welke wij hierover in oude schriften
vinden, zulke zonderlinge en vreemde dingen, dat wij ligtelijk in
verzoeking geraken, om geheel de zaak als logenachtig te verwerpen.
Zelfs is het zoo bewezen niet, dat het werkelijk de overblijfselen
van NICOLAUS geweest zijn, die men naar _Apulië_ bragt. Evenwel was
de overbrenging van iets, hetwelk men als zoodanig vereerde, aan de
denk- en handelwijze van dien tijd juist overeenkomstig. Ook zijn de
bewijzen, dat er zoo iets, en wel ten jare 1087 heeft plaats gehad,
veel te sterk, dan dat men het met grond loochenen kan. Ten jare
1106 schreef _Paus_ PASCHALIS II. aan EUSTACHIUS, _den abt van den
heiligen_ NICOLAUS, dat het ten tijde van een' zijner voorgangers,
VICTOR III. gebeurd was, en gaf dus eene getuigenis, welke ons zoowel
omtrent den netten tijd van het voorval inlicht, als deszelfs waarheid
bevestigt. Wat meer is, ten jare 1089 schreef reeds URBANUS II.
aan ELIAS, _bisschop van Bari_, dat God de stad van 's mans woning
verwaardigd had, om aan dezelve het lijk van den heiligen NICOLAUS te
schenken. En ditzelfde Kerkhoofd deed eene bewaarplaats vervaardigen,
waar hij zelf, naar _Apulië_ heen gereisd, het gebeente nederleide.

Doch het zij het de overblijfselen van _Sint_-NIKOLAAS, of die van
iemand anders geweest zijn, welke men te _Bari_ als een dierbaar
kleinood waardeerde; wij kennen weinig Heiligen, die daar en elders
zulk eenen naam gemaakt hebben, als deze voormalige Bisschop van
_Myra_. Was hij van vroegen tijd af in de Grieksche kerk het voorwerp
eener algemeene vereering; hij is nog heden ten dage een der grootste
Heiligen in geheel _Rusland_. Reeds in de achtste eeuw kende en
eerbiedigde men hem in _Duitschland_, _Frankrijk_ en _Italië_. Vooral
verspreidde zich, met de reuk van 's mans beenderen te _Bari_, de reuk
zijner heiligheid door Europa heen. Overal werden hem kerken gewijd.
Overal werden kinderen naar zijnen naam genoemd. Overal vierde men
den dag zijner geboorte, welken men, hetzij naar waarheid hetzij bij
vergissing, op den zesden van Wintermaand gesteld had. Doch zoo men
hierin de waarheid volgde, is het de vraag, of het oorspronkelijk
's mans komst op de wereld, dan wel deszelfs uitgang uit de wereld
bedoelde. Immers weet elk beoefenaar der kerkelijke geschiedenis,
dat de oudheid het sterven der Godvruchtigen, als den overstap tot
het ware leven eene geboorte genoemd en den dag, waarop dit was
voorgevallen, gevierd heeft. Maar naderhand is dit in vergetelheid
geraakt en alleen die dag, waarop iemand het levenslicht aanschouwd
had, voor den geboortedag gerekend geworden.

Wanneer _Sint_-NIKOLAAS door eene plegtige verklaring onder de
Heiligen der Roomsche kerk zij opgenomen, weten wij niet te zeggen.
Zeker is het niet gebeurd voor het jaar 993, waarin wij het eerste
voorbeeld van zulk eene heiligverklaring plaatsen moeten. Na den tijd
der Hervorming heeft de Kerkvergadering te _Trente_ het met hare
goedkeuring bekrachtigd, dat men den zesden van Wintermaand als den
aan hem gewijden dag vierde. Dit is dan ook bij de Roomschgezinden
tot dus verre in gebruik gebleven. Maar tusschen deze vereering van
den Heilige, en tusschen het naar hem genoemde kinderfeest bestaat
er een groot onderscheid. Van waar dan, dat men hem juist tot den
Patroon van dit feest gemaakt heeft? Van waar, dat de _Protestanten_,
niettegenstaande den afkeer, welken zij van de gebruiken der Roomsche
Kerk hadden, hetzelve hebben aangehouden? Van waar eindelijk, dat
dit bijzonder in ons vaderland gebeurd is, terwijl op vele plaatsen
buiten hetzelve een andere dag van Wintermaand verkoren werd,
om dergelijk feest voor de kinderen aan te rigten? Het zal niet
onaardig zijn, op deze vragen eenig antwoord te geven, en te gelijk
de oorzaken van de eene en andere uiterlijke vertooning, welke het
_Sint_-NIKOLAAS-_feest_ pleegt te vergezellen, zoo veel mogelijk op te
sporen.

Bij den eersten opslag heeft _Sint_-NIKOLAAS op zijnen verjaardag een
zonderling voorkomen: want welke gemeenschap is er toch tusschen den
eerwaardigen en heiligen bisschop van _Myra_ en een' rondbrenger van
lekkernij en suikergebak? Doch wij zullen de zaak in een ander licht
beschouwen, wanneer wij hier eveneens te werk gaan, als bij het
onderzoek naar menig ander feest, gebruik, spreekwoord, of wat ons
ook de oudheid overgeleverd hebbe. Zoo lang men zich afslooft, om
volledige bescheiden uit lang verloopene eeuwen in te winnen, verspilt
men den tijd, zonder zijn doel te bereiken. Eene enkele omstandigheid
in iemands leven, een bloot toeval, eene kleinigheid zelfs, brengt
iets onder weinigen in trein, en nu breidt het zich langzamerhand
verder uit, tot dat het eindelijk op de nakomelingschap overgaat.
Dit is, mijns inziens, de sleutel tot de verklaring van het
_Sint_-NIKOLAAS-_feest_. Goedhartigheid, zagen wij, was een
der voorname trekken in het karakter van dezen bisschop. Die
goedhartigheid spreidde zich vooral in weldoen ten toon, in weldoen
van geheel de bevolking zijner stad, bijzonder van ieder voorwerp,
hetwelk medelijden of beklag verdiende. Voornamelijk schijnt hij de
vriend van kinderen geweest te zijn. Misschien weten mijne lezers de
vertelling, die er van hem in omloop is, dat hij eenmaal aan een arm
soldaat, die over zich zelven en zijne drie jonge dochters in de
uiterste verlegenheid was, eene zoo welgevulde goudbeurs beschikte,
dat de vader niet alleen overvloed voor zijn gansche leven had, maar
ook zijne dochters, bij haar huwelijk, met een' kostelijken bruidschat
kon uitzetten. Zeker geleerd schrijver oordeelt, dat uit deze
vertelling, hoe weinig geloof men er aan geven kunne, het kinderfeest
op den geboortedag van den Heilige zal zijn voortgekomen. Mogelijk
is dit maar een van die bewijzen der weldadigheid, welke hem de
Overlevering uit hoofde van zijne bekende liefde voor de jeugd heeft
toegeschreven, en waardoor hij de Patroon derzelve geworden is.
Doch in allen geval heeft deze gebeurtenis hem een' grooten naam
verworven. Toen hij nu dood was, werd, gelijk het doorgaans gebeurt,
zijne liefde nog hooger gewaardeerd, dan bij zijn leven. Men trachtte
zich zelven en de zijnen wegens zijn gemis te troosten, door zijn
voorbeeld na te volgen. Weldra vierde men hier en daar den zesden
van Wintermaand niet slechts ter eere van den Heilige, maar ook ten
gevalle zijner kinderen. Van tijd tot tijd werd zulk eene feestviering
algemeener. Ten laatste was de roem van _Sint_-NIKOLAAS als weldoener
der kinderen bij velen zoo gevestigd, dat men hem in gezelschap van
dezelve afschilderde. Nu laat het zich ook verklaren, dat hij in die
landen, waar zijn feestdag een dag van blijdschap voor de jeugd
geworden was, door geene godsdienstige geschillen in vergetelheid
geraakte. De kleinen bleven aan hem denken; en hoe kon hij dan door
de volwassenen, hoe kon hij door ouders vergeten worden? Neen, zoo
verre werd het _Protestantisme_, ten minste in sommige oorden, niet
gedreven. Als heilige werd hij niet langer vereerd; maar hij behield
zijne waarde als Patroon der kinderen, en de zesde van Wintermaand was
steeds de vreugdedag, waarop aller mond zijnen lof vermeldde.

Doch het is niet genoeg, op de uitdeeling van geschenken te letten,
welke op den zesden van Wintermaand onder den naam van _Sint_-NIKOLAAS
geschiedt; maar wij moeten ook de wijze, waarop men bij die uitdeeling
te werk gaat, in aanmerking nemen. Bij den eersten opslag heeft het
reeds eene zonderlinge houding, dat men gewoon is de kinderen met
de gaven van dezen heiligen man te verrasschen, zoodat zij dezelve
krijgen, zonder dat zij den milddadigen gever zien. Zou dit nu
toevallig ingevoerd, of wel uit eene bepaalde overlevering ontstaan
zijn? Zou welligt de eerste oorsprong van deze geheimzinnigheid in die
leer van het Christendom liggen, welke het weldoen in het verborgene
aanbeveelt? Deskundigen weten, hoe zich in de eerste eeuwen onzer
tijdrekening velen als om strijd tot het opvolgen dezer leer beijverd
hebben. Langzamerhand ging het hiermede, als met andere voorschriften:
men liet den geest verloren gaan, en hield zich nu te vaster aan de
letter. Of dit nu ook het zwak van onzen bisschop geweest zij, durven
wij niet zeggen; maar er wordt van hem verhaald, dat hij het steeds
daarop toeleide, om onbekend te blijven, als hij ergens hulp of
verkwikking aanbragt. Vooral vond hij er, naar het schijnt, een
bijzonder vermaak in, dat hij zijne giften tot elks verbazing, en dus
des avonds of des nachts bezorgde, en dan weder in stilte vertrok.
Zoo handelde hij dan ook met die goudbeurs, waarvan boven gesproken
is: daar hij aan het huis van den soldaat kwam, terwijl alles in
diepe rust was, het kostbare geschenk, als een andere PLUTUS, door
het vengster wierp en op staanden voet zich verwijderde. Intusschen
mislukte het hem hier zoowel als elders, om van zijn goeddoen een
geheim te maken. Doch nadat het wereldkundig was geworden, prees men
het niet minder. Na zijn afsterven volgden de ouders hem na in het
verrasschen hunner kinderen. Welligt rezen zij daartoe eerst midden
in den nacht van hunne legerstede op. Maar met den tijd werd dit
te lastig gerekend, en nu maakten zij hunne beschikkingen voor zij
zich te slapen leiden. Zoo kreeg men bij _Sint_-NIKOLAAS-_dag_ ook
_Sint_-NIKOLAAS-_avond_. En toen men _Sint_-NIKOLAAS-_avond_ gekregen
had, moest de heilige man ook daarin worden nagebootst, dat men den
kinderen, wel geen goud of zilver, maar hetgeen bij velen hunner nog
op hooger prijs dan goud of zilver staat, in het geheim door een half
geopende deur of vengster toewierp. En het eene geslacht leverde dit
aan het andere over.

Doch het bleef niet bij louter menschelijke handelingen. Gelijk het
geloof aan de verschijningen van gestorvene Heiligen in de middeleeuw
algemeen was; zoo geloofde men, gelijk boven reeds gebleken is, ook
van _Sint_-NIKOLAAS, dat hij van tijd tot tijd op aarde verscheen.
Dit geloof ging als kweekgras van het eene geslacht op het andere
over, en werd schier met elken leeftijd door de verhalen van nieuwe
verschijningen bevestigd. En op welk eenen dag voegde deszelfs
tegenwoordigheid nu beter, dan op zijnen feestdag? Weldra verbeeldde
zich dan ook de kinderlijke eenvoudigheid, dat de goedhartige
Bisschop hun nabij was, zonder aan de zwarigheid te denken, dat
hij zich kwalijk op duizenden plaatsen te gelijk bevinden kon. De
versnaperingen, hun op zijne verjaring geschonken, schreven zij aan
hem zelven toe. Zij leerden en zongen liedjes te zijner eere, die
zij aan elkander overleverden. Wat ouders, vrienden en bekenden er
toe deden, om de kleinen in dien waan te brengen, weten wij niet
te zeggen; maar dit weten wij, dat zij dwaas genoeg waren, om hen
daarin te versterken. Zij zelven gaven zich voor den persoon van
_Sint_-NIKOLAAS uit. Zij doschten zich op eene vreemde wijze uit, om
het bedrog te verbergen. Het uitdeelen der giften geschiedde met een'
toestel, welke de kleine wereld nog meer verbijsterde. Zoo werd de
Heilige verlaagd tot een' gemeenen kluchtspeler. In dat karakter
verschijnt hij nog jaarlijks op zijnen geboortedag, en wie durft den
tijd bepalen, waarin dit geheel veranderen zal? Het is zoo, in menig
huisgezin wordt de jeugd verstandiger, dan wij volwassenen in onze
kindschheid geweest zijn, hier en daar misschien al te verstandig.
Leeraars en opvoeders verzetten zich genoegzaam met gemeene krachten
tegen het ingeslopen gebruik, als voor de maatschappij hoogst
nadeelig. En waarlijk! zij zijn althans dan, wanneer men het zoo
aanlegt, dat de vrees voor verschijningen uit de geestenwereld bij
de jeugd gevoed wordt, geene te gestrenge zedemeesters. Maar de lezer
wacht zeker te dezer plaats geene uitweiding over dingen, die thans in
duizend boeken voorkomen. Genoeg dan, dat een ieder er nog bij lange
na niet toe gezind is, om den zesden van Wintermaand in een' anderen
smaak te vieren. De kleinen vinden de tusschenkomst van den Heilige
zoo natuurlijk, dat zij zich verwonderen zouden, bijaldien hij
achterbleef. Eene menigte van ouders kan het nog niet begrijpen, dat
er zoo veel kwaads in gelegen is, hen in dat vooroordeel te stijven.
Voor sommige zou het zelfs zwarigheid opleveren, zoo de kinderen
dat vooroordeel afleiden: want zijn zij hun gezag ongelukkig kwijt
geraakt, dan hebben zij gewisselijk _Sint_-NIKOLAAS noodig, om de
halstarrigen te bedwingen!

Men doet, namelijk, gelijk ieder weet, _Sint_-NIKOLAAS niet slechts
verschijnen, om de kinderen vrolijk te maken, maar ook, om hen
wegens hunne ongehoorzaamheid te bestraffen. Hij wordt dus ook in de
afzigtigste gedaante afgebeeld. En de reden behoeft men niet verre te
zoeken. Of hoe stelde men zich in de middeleeuw de verschijningen van
bovenmenschelijke wezens voor, als zij kwamen, om eenig onregt te
wreken? Immers, met oogen van vuur, met kettingen, met beestenhuiden,
en met al wat voor den mensch het meest verschrikkelijk was,
toegerust. Zoo vertoonde zich dan ook _Sint_-NIKOLAAS, en men vergat
vooral de geeselroede niet, welke het gebleken was, dat hij zoowel te
handteren wist. Toen die vermommingen eenmaal waren ingevoerd, bleven
zij van geslacht tot geslacht voortduren, en zoo zijn zij tot ons
gekomen. Wat het gebruik betreft, om den Heilige zijne schoenen te
brengen, dit zal ontstaan zijn uit de overlevering, dat de goudbeurs,
welke hij den berooiden soldaat toewierp, juist in deszelfs schoenen
gevallen is, die voor het bed stonden. De meeste bevreemding verwekt
echter de voorstelling van _Sint_-NIKOLAAS als een' ruiter, welke
zoowel in _Braband_ en elders, als in _Holland_ gevonden, en ook op
schilderijen gezien wordt, waarop hij staat afgeteekend. De gedachte
toch, dat hij jaarlijks een paard uit den hemel medebrengt, zal
niemand voor aannemelijk houden; en de gissing, dat hij, bij zijn
leven op aarde, eerst ruiter en vervolgens Bisschop geweest is,
strookt niet zeer met den eerbied aan zijn persoon verschuldigd. Het
zou eenig licht kunnen geven, dat bij sommige zijner kerken, zoo als
te _Utrecht_, van onheugelijken tijd af, een paard onderhouden is
geworden, waarmede de geestelijken hunne ver verwijderde _Parochianen_
bezochten. Evenwel blijft het nog onzeker, of dit gebruik ontleend
zij uit hetgeen die Patroon als Bisschop zelf gedaan heeft; dan of
men uit hetzelve aanleiding genomen hebbe, om hem als ruiter af te
beelden. Mogelijk houdt men het eerstgenoemde voor meest verkieslijk,
omdat het bekend is, dat deze Heilige niet alleen voor de stad _Myra_,
maar ook voor de omliggende streken werkzaam, en zeker buiten staat
geweest is, om zich overal heen te voet te begeven. Doch wat men ook
verkieze; onnatuurlijk is het gewis niet, dat de oude man, die op
duizende plaatsen te gelijk wezen moet, zoo veel mogelijk voor zijn
gemak zorgt en zijne togten te paard aflegt.

Maar nu is nog de vraag, waarom er bijzonder in ons vaderland op den
dag van _Sint_-NIKOLAAS een kinderfeest zij; terwijl daarvan op vele
plaatsen van _Duitschland_ en elders niet geweten wordt. En om die
vraag met zekerheid te kunnen beantwoorden, moesten er oude stukken
zijn, die ons de noodige bescheiden aan de hand gaven. Wilde men het
aan minachting jegens den eerwaardigen Bisschop wijten, dat men in
menig oord zijnen dag voorbij laat gaan, zonder naar zijn voorbeeld
de kleinen vrolijk te maken; men zou vergeten zijn, dat zulks dikwijls
ook daar niet geschiedt, waar men hem als Heilige in de hoogste waarde
houdt, ja waar men zich zelfs verbeeld heeft overblijfselen van hem
te bezitten, die eene groote wonderkracht hadden. Veel liever bedenke
men, dat 's mans navolging als kindervriend van deszelfs vereering
als Patroon der kerk nooit onafscheidelijk geweest is: dat juist
daarom de oude schrijvers, die over den zesden van Wintermaand als
den feestdag van dezen grooten voorspraak der geloovigen met ophef
spreken, van het kinderfeest, zoo ver ons gebleken is, tot één toe
stilzwijgen; en dat dit feest derhalve in vele gewesten van _Europa_,
waar hij in den rang der Heiligen werd opgenomen, niet zal zijn
ingevoerd geworden. Nu is het bij de nakomelingschap gebleven, zoo
als men van ouds begonnen was: en daaruit laat het zich gemakkelijk
verklaren, dat _Sint_-NIKOLAAS niet overal met kindergeschenken
rondgaat, wanneer men zijne verjaring viert. Maar waarom doet
hij zulks juist hier te lande? Zou welligt de hulde, welke onze
voorouders aan vreemde Heiligen en dus ook aan dezen toebragten, van
uitgestrekteren omvang dan bij de Duitschers en andere volken geweest
zijn, omdat hun eigen grond er zoo weinige had opgeleverd? Of zouden
koophandel en zeevaart, welke hier reeds vroeg in de beginselen waren,
een gebruik, hetwelk elders slechts bij name bekend werd, naar deze
gewesten hebben overgeplant? En zou mogelijk de ligging van ons
vaderland in de nabijheid der zee er het hare toe gedaan hebben, om
dit gebruik algemeener en duurzamer te maken? Wij hebben boven gezien,
dat _Sint_-NIKOLAAS bij voorkeur een beschermer van schepelingen
geweest is, en konden daarvan nog veel meerdere proeven uit de
legenden aanhalen. Nu heeft men hem, zoo men _Rusland_ uitzondert,
ook nergens zoo hoog vereerd als aan de zeekusten, bij voorbeeld, in
_Venetie_, _Vlaanderen_, en waarom zouden wij er niet bijvoegen in
_ons Vaderland_? Van vroegen tijd af had men hier geheele buurten
en dorpen, die zijnen naam droegen. De grootste der _Amsterdamsche_
kerken was aan hem toegewijd. Geene mindere hulde zwaaide men hem
te _Utrecht_, te _Middelburg_, te _Kampen_, te _Groningen_ toe. Ook
_Friesland_ achtte zich door zijne bescherming gelukkig. Om kort te
gaan, hij was een der voornaamste _Patronen_ van ons vaderland, en
zou men dan hier op den zesden van Wintermaand te zijner eere geen
kinderfeest gevierd hebben?

       *       *       *       *       *

En nu blijft er, voor zoo veel ons bekend is, nopens _Sint_-NIKOLAAS
en het _Sint_-NIKOLAAS-_feest_ niets van eenig belang meer te vragen
of te onderzoeken over. Moesten wij den lezer dikwijls in het
onzekere laten, of ons met gissingen behelpen; men wijte dit aan
de gebrekkigheid van de bronnen, tot welke wij den toegang hadden.
Misschien voelt zich de een of ander opgewekt, om op het door ons
ingeslagen spoor verder voort te gaan, en zijne krachten aan de
toelichting van hetgeen nu nog duister gebleven is te beproeven. De
Heilige, die twee dagen van het jaar geheel de kinderwereld vrolijk
maakt, verdient ook zeker wel, dat men zich eenige moeite geve, om de
geschiedenis van hem zelven en van zijn feest te kennen.

                      [Decoratieve Illustratie]





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Sint-Nikolaas en het Sint-Nikolaas-feest" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home