Home
  By Author [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Title [ A  B  C  D  E  F  G  H  I  J  K  L  M  N  O  P  Q  R  S  T  U  V  W  X  Y  Z |  Other Symbols ]
  By Language
all Classics books content using ISYS

Download this book: [ ASCII ]

Look for this book on Amazon


We have new books nearly every day.
If you would like a news letter once a week or once a month
fill out this form and we will give you a summary of the books for that week or month by email.

Title: Van Brussel naar Karema - Geschiedenis eener Belgische Kolonie in Midden-Afrika
Author: Alphonse-Jules Wauters (1845-1916)
Language: Dutch
As this book started as an ASCII text book there are no pictures available.


*** Start of this LibraryBlog Digital Book "Van Brussel naar Karema - Geschiedenis eener Belgische Kolonie in Midden-Afrika" ***


                         NATIONALE VERZAMELING

                              VAN BRUSSEL
                              NAAR KAREMA

                  GESCHIEDENIS EENER BELGISCHE KOLONIE
                            IN MIDDEN-AFRIKA


                                  DOOR
                             A.-J. WAUTERS

 BIJGEVOEGD SECRETARIS VAN DE BELGISCHE MAATSCHAPPIJ VAN AARDRIJKSKUNDE

                     VERTAALD DOOR FRANS VAN CUYCK


                                BRUSSEL
                    BOEKHANDEL VAN J. LEBÈGUE EN Co.
                        46, MAGDALENASTRAAT, 46



                               OPGEDRAGEN

                                  AAN

                         Mevrouw Ernest Cambier



INHOUDSTAFEL


                                                            Bladz.

          Opdracht                                              5

          Voorrede                                              7

       I. -- De internationale Afrikaansche Vereeniging        11
      II. -- De Weg op Zanzibar                                16
     III. -- Zanzibar                                          20
      IV. -- Rouw en Herinrichting                             25
       V. -- Eene Afrikaansche Karavaan                        29
      VI. -- Het Vertrek en het Deserteeren der Dragers        36
     VII. -- Bij de Roovers Wagogo                             42
    VIII. -- Mirambo, de zwarte Bonaparte                      50
      IX. -- De Dood van Wautier                               56
       X. -- Tabora                                            62
      XI. -- Laatste Baangedeelte                              67
     XII. -- De eerste Onderzoekers van het Tanganikameer      70
    XIII. -- Het Meer en zijne Boorden                         79
     XIV. -- Karema                                            86
      XV. -- De Toekomst van Midden-Afrika                     98



VOORREDE


Welk aandeel hebben de Belgen genomen in de ontdekking der wereld?

Wanneer men de lijst naziet van de stoute baanbrekers, die, van het
Oosten naar het Westen, van den pool tot den evenaar, land en zee
doorkruist hebben, van jaar tot jaar het gebied van het onbekende
inkrimpende, dan ontmoet men heele scharen van Engelschen en
Nederlanders, Spanjaards en Portugeezen, Duitschers en Franschen;
men vindt er ook namen tusschen van Italianen, Zweden, Russen,
Oostenrijkers, Zwitsers, maar van Belgen... geenen enkelen!

Het is zoo erg, dat de heer Goblet d'Alviella, toen hij vóor eenige
jaren de vaderlandsche geschiedenis der reizen, ontdekkingen en
uitwijkingen schreef, zich verplicht zag, zijne verhandeling te
beginnen met de volgende bekentenis, vol bittere scherts: «Het is
wel eenigszins vernederend, in een werk over de aardrijkskundige
ontdekkingen van Belgische reizigers, te moeten aantoonen, dat zij
er nooit eene gedaan hebben.»

Indien de reis, waarvan dit boekje het doel, den weg en den uitslag
wil vertellen, uit het oogpunt der eigenlijk gezegde ontdekkingen
eveneens geene geruchtmakende gevolgen heeft opgeleverd, zij had
ten minste de verdienste--en die is niet gering--van te bewijzen,
dat er in België zekeren dag een burger is opgestaan--de eerste van
allen--die zijn land heeft trachten los te rukken uit de schandelijke
onverschilligheid voor hetgeen buiten zijne enge grenzen gebeurt,
en dat er ook mannen gevonden werden, die het hart hadden hem te
ondersteunen in zijne stoute plannen.



VAN BRUSSEL NAAR KAREMA

I

DE INTERNATIONALE AFRIKAANSCHE VEREENIGING


In de maand September 1876 stichtte koning Leopold II de Internationale
Afrikaansche Vereeniging.

Onder koninklijke voorzitterschap vergaderde in het paleis van Brussel
eene aardrijkskundige conferentie, waaraan gehouden hadden deel te
nemen, beroemde reizigers, zooals de heeren: Nachtigal, Schweinfurth,
Cameron, Rohlfs, Grant, Duveyrier; geleerde aardrijkskundigen, zooals
de heeren: de Richthofen, de Hochstetter, de Semenon, d'Abbadie;
politieke beroemdheden, gelijk de heeren Bartle Frère, Emile de
Laveleye, Negri, enz.

Deze conferentie, waarbij de zes groote Europeesche mogendheden en
België vertegenwoordigd waren, had voor doel de bespreking van de zoo
buitengewoon belangrijke kwestie van de uitbating en beschaving van
Afrika, zijnen tegenwoordigen toestand vast te stellen en de uitslagen,
tot hiertoe bekomen; nauwkeurig te bepalen wat er nog te doen bleef
om de duisterheid te doorboren, welke de centrale streken omgeeft,
er de voordeelen van te verkennen, welke onmetelijk schijnen, er de
schatten onzer beschaving in te storten, en eindelijk, den slavenhandel
te dwarsboomen en af te schaffen.

De bespreking werd gedurende drie dagen voortgezet.

De besluiten en verklaringen, door de vergadering vóor het uiteengaan
gestemd, vatten het werk samen en dienen er tot programma van.

Ziehier de bijzonderste punten.



De conferencie beperkte het deel van Afrika, hetwelk zij zich
voorstelde te onderzoeken, tusschen de grens van den Egyptischen
Soedan, ten Noorden, en de kom van de Zambezia, ten Zuiden.

Deze onmetelijke streek, waar Nijl en Zambezia hunnen oorsprong
nemen, welke de reusachtige Congostroom bijna in hare volle breedte
doorsnijdt, waar de groote equatoriale meren verspreid liggen, is
degene, welke men sedertdien meer in 't bijzonder aanduidt met den
naam van Centraal Afrika.

Het is eigenlijk eene nieuwe wereld, die niet minder dan zevenmaal
de oppervlakte van Frankrijk meet en, onder de parallel van Zanzibar,
eene breedte heeft van ongeveer drijduizend kilometers of zeshonderd
mijlen, hetgeen overeenkomt met den afstand, tusschen Brussel en
Constantinopel.

Er werd besloten, dat men door dit onmetelijk grondgebied zou trachten
wegen te openen, onmisbaar voor het invoeren der beschaving in het
binnenland, en dat er langsheen deze banen wetenschappelijke en
gastvrije standplaatsen zouden worden gevestigd.

Hunne wetenschappelijke zending zou bestaan: in sterre- en weêrkundige
waarnemingen; in het aanleggen van verzamelingen van aard-, plant-
en dierkunde; in het opmaken van de kaart der omstreken; in het
opstellen van een blad, hetwelk al de gebeurtenissen zou meedeelen,
waard om vermeld te worden.

Hunne gastvrijheid zou zich openbaren in het opnemen van alle
reizigers, die, met een menschlievend, godsdienstig, handels- of
nijverheidsdoel, het onderzoeken van een deel van Afrika's vastland
zouden ondernomen hebben; hen te voorzien, tegen den inkoopprijs
daar ter plaats, van tuigen, mondbehoeften, koopwaren, zoowel als
van gidsen en tolken; hen in te lichten over de beste wegen en hunne
briefwisseling te bezorgen.

In eene tweede vergadering, welke plaatsgreep te Brussel, op 20 Juni
1877, werd er beslist, dat de handelsweg, die van de kust van Zanzibar
naar het meer Tanganika voert, zou gekozen worden als bazis van de
eerste ondernemingen, en dat eene eerste standplaats zou gevestigd
worden in den omtrek van 't meer.

Van de verschillige nationale comiteiten, waaruit de Afrikaansche
Vereeniging is samengesteld, was het Belgisch comiteit het eenige,
dat lang genoeg bestond om eene werkdadige rol te spelen, en daarom
werd het natuurlijk aangewezen om den eersten tocht in te richten en
de eerste standplaats in het leven te roepen.

De uitvoering volgde de beslissing op den voet, zooals wij zullen
zien in de volgende hoofdstukken.



II

DE WEG OP ZANZIBAR


Vastgesteld in de maand Juni 1877, was de eerste expeditie van de
Internationale Afrikaansche Vereeniging gereed om België te verlaten
in de maand October daaropvolgende.

Zij bestond uit de heeren Crespel, kapitein bij het 2de linieregiment,
Cambier, luitenant bij het achtste, en Maes, doctor in de natuurlijke
wetenschappen. De heer kapitein Marna van het Oostenrijksch leger,
gekend wegens verschillige onderzoekingen in de kom van den Nijl,
vergezelde de reizigers.

Het vertrek vond plaats op 15 October.

Daar de Union Mail steam ship Company van Southampton aan de
Vereeniging het kosteloos vervoer der expeditie wel had willen
aanbieden, zoo nam deze den weg langs den Atlantischen oceaan.

Dit is de langste en kostelijkste baan.

Brussel staat in spoedige verbinding met de oostkust van Afrika langs
den weg op Brindisi; de «malle des Indes» langs het Suezkanaal en de
Roode Zee tot aan Aden; eindelijk de stoombooten van de British India
Company van deze stad naar Zanzibar. De reis vordert een twintigtal
dagen en kost ongeveer 2.500 frank per persoon.

Engeland heeft zooeven dit verkeer vervolledigd door het leggen van
een telegrafischen kabel, verbindende, langsheen de kust, zijne
bezittingen van Zuid-Afrika met Aden en bijgevolg met Europa en
Indië. De lijn is geopend sedert twee jaar. De depechen van Brussel
naar Zanzibar zijn op hunne bestemming in drij uren, langs Parijs,
Marseille, Malta, Suez en Aden. De prijs is 9,35 frank per woord. De
lijn is ingehuldigd geworden door gelukwenschen, gericht tot koning
Leopold II door sultan Saïd-Bargash.

Eene eigenaardigheid: de telegrammen komen dikwijls te Brussel aan
voor het uur hunner afzending; immers, het is middag te Zanzibar,
wanneer het nog maar negen uren te Brussel is.



Vertrokken den 18den October van Southampton aan boord van den
stoomboot de Donau, landde de expeditie slechts den 12den December
te Zanzibar aan, na binnengeloopen te zijn te Kaapstad, Algoa Bay,
Port-Elisabeth, Natal en Mozambika.

Zij werden er ontvangen door M. Greffulbe, vertegenwoordiger van het
belangrijk huis Roux, de Freissinet en Cie van Marseille, hetwelk
een kantoor heeft te Zanzibar, en ontmoetten er Henry Stanley, die
op hun eiland terugbracht de trouwe dienaars, welke hem vergezeld
hadden op zijnen prachtigen overtocht van het vasteland. De beroemde
ontdekkingsreiziger gaf nuttigen raad aan onze reizigers over de
te volgen gedragslijn, ten einde zich het welgelukken hunner reis
te verzekeren.



III

ZANZIBAR


Het sultanaat Zanzibar is een Staat van zeer jongen datum.

In 1856 stierf de Arabische sultan, die sedert een vijftigtal jaren
onder eenen zelfden schepter hield vereenigd Mascate, op de golf van
Oman in Azië, en Zanzibar, op de oostkust van Afrika; twee zijner
zonen verdeelden onder elkander zijne Staten: Souhouaini werd sultan
van Mascate, en Medjid, sultan van Zanzibar.

Deze laatste stierf op zijne beurt in 1870, en zijn broeder Bargasch
volgde hem op. Hij voert het bewind sedert dit tijdstip.

Het is nog een jonge man met een open gelaat en een vriendelijk
voorkomen. Zijne heerschappij strekt zich bij name uit over de
kuststreek en tot in het hart van het vasteland, Maar feitelijk
loopt zij uit op niets bij de negerstammen van 't binnenland en zelfs
bij de inboorlingen langsheen de zee; enkel de Arabische centrums,
zooals Tabora, Oujiji en Nyangoué, erkennen haar.



De sultan van Zanzibar bezit eene vloot van vijf stoomschepen en een
leger op zijn Europeesch; het wordt gevormd door de jongelingen van
het land, die er dienst in nemen als vrijwilligers. Deze soldaten
zijn goed gewapend en hunne roode uniform geeft in 't oog.

«Het moeilijke van de zaak is geweest,» zegde een Belgisch reiziger,
de heer Ad. Burdo, «deze krijgslieden over te halen om hunne voeten
van schoeisels te voorzien: zij wilden hunne schoenen wel dragen om
't even waar, maar aan hunne voeten nooit. Men is er eindelijk in
geslaagd, dezen weerzin te overwinnen; evenwel zijn de oefeningen
niet zoodra geëindigd, of de eerste zorg der soldaten is, zich van
hun schoeisel te ontmaken, en dan krijgt men het vreemd schouwspel te
zien van militairen in groot tenue, die barrevoets huiswaarts trekken,
hunne laarzen in de hand of aan den loop van hun geweer gehangen.»



De stad Zanzibar is gelegen op de westkust van het eiland van
denzelfden naam en op eenige uren varens van de kust van het
Afrikaansch vasteland.

Hare bevolking, die, zoowat tien jaar geleden, slechts een
twintigtal duizend inwoners telde, stijgt tegenwoordig tot omtrent de
honderdduizend. De Europeesche kolonie bestaat bijna uitsluitend uit
de diplomatische agenten der groote westelijke mogendheden, benevens
het personeel der kantoren, gesticht door eenige handelshuizen. Zij
telt een honderdtal vertegenwoordigers.



De handel is op dit eiland heel en gansch in handen van rijke Araben en
Hindoes. Deze laatste hebben zich spoedig meestergemaakt, ten nadeele
van de oude overwinnaars, van den handel met de inboorlingen van
't binnenland en de kust. Het zijn zij, die thans in 't groot aan
de Europeesche huizen de producten voortverkoopen, welke zij zich
in 't klein hebben aangeschaft. Die producten bestaan voornamelijk
uit ivoor, kopalhars, kruidnagels, kokosnoten, sesamzaad, verfmos,
caoutchouc, huiden, enz.

Terwijl de Europeesche, Indiaansche en Arabische bevolking het
zuidelijk deel der stad beslaat, dat, hetwelk zich uitstrekt langs de
kaaien en uit hooge en zware vierkante huizen in metselwerk bestaat,
bewoont de zwarte inlandsche bevolking de voorstad, welke van de
eigenlijke stad gescheiden is door een diep meertje.

De hutten van dit kwartier zijn tamelijk ellendig; het zijn rechthoeken
in vlechtwerk, bestreken met klei; de daken, in kokosbladeren, zijn
dubbel en vormen rond de hutten eene soort van overdekte galerij,
waar de bewoners zich overdag ophouden om te praten, te slapen of
zich aan hunne bezigheden over te leveren.



«Een der kenmerkende trekken van Zanzibar,» zegde Cambier, «is de
groote vrijheid, welke men er geniet. Alles is er toegelaten.

«Men legt kalkovens aan in volle straat; men breekt zijn huis af
zonder zich er om te bekreunen, of het opgehoopte steengruis het
verkeer niet zal belemmeren; de buren zoeken eenen anderen doorgang
zonder de minste opmerking te maken; men werpt water en vuil door het
venster, en wie beneden is, krijgt het op zijn hoofd; het dragen van
wapens is er niet verboden, en men ziet er dan ook de Arabische kooplui
wandelen met een heel wapenmagazijn aan hunnen gordel. Men mag zelfs
zijnen gebuur dooden; maar dan moet men de boet betalen: voor eenen
blanke of eenen Araab, 6000 frank, voor eenen neger, slechts 500.»



Sedert eenige jaren heeft Zanzibar ten opzichte van den handel een
aanzienlijk belang verworven. Uit geschiedkundig oogpunt is zij
bovendien eene plaats van eerste orde geworden. Het is immers daar,
dat sedert 25 jaar al de groote expeditiën ingericht werden, die,
van de oostkust, naar de groote meren wilden: die van Burton en
Speke, welke in 1857 op zoek ging naar het Tanganikameer, en degene
van Speke en Grant, die in 1860 de bronnen van den Nijl ontdekten;
degene van Livingstone, vertrekkende in 1866 voor zijne laatste reis,
en degene van Cameron, die in 1873 het vasteland doortrok tot aan den
Atlantischen oceaan. Zanzibar was bovendien tweemaal het vertrekpunt
van Stanley: in 1870, wanneer de befaamde onderzoekingsreiziger
Livingstone ging opsporen, en in 1874, wanneer hij zich voor drij
jaar in het duistere vasteland begroef, om er uit te komen langs den
machtigen Congostroom, welken hij afvaarde, en wiens loop tot dan
toe onbekend gebleven was.

Eindelijk is Zanzibar sedert 1877 op de Afrikaansche oostkust
het uitgangspunt der ondernemingen geworden van de Afrikaansche
Vereeniging, die er eenen vertegenwoordiger heeft.



IV

ROUW EN HERINRICHTING


Ziedaar hoe 't gesteld is met de stad Zanzibar, waar den 12den
December 1877 onze vier reizigers waren afgestapt, en waar twee hunner,
helaas! weldra een graf zouden vinden.

Den 17den Februari--twee maanden later--vernam het comiteit der
Vereeniging door een telegram uit Aden verzonden, dat de heeren Crespel
en Maes zooeven bijna schielijk bezweken waren aan de gevolgen van
het Afrikaansch klimaat.

Te Brussel was de ontsteltenis groot.

De massa des volks, weinig op de hoogte van de reusachtige
moeilijkheden der onderneming, gaf zich over aan een zeer levendig
gevoel van ontmoediging en beschouwde de zaak als verloren. Zij vergat,
dat er weinig Afrikaansche expeditiën zijn, die hunne martelaars
niet gehad hebben, en dat de wegen door het duistere vasteland,
begaan door mannen als Park, Tuckey, Clapperton, Barth, Livingstone,
Cameron en Stanley, met graven zijn bezoomd.

Van den anderen kant prikkelde die eerste tegenslag den ijver nog aan
van al degenen, die zich het gelukken der onderneming aantrokken. Hij
moedigde den naijver aan der heldhaftige mannen, die naar de eer
dongen van in dienst te treden onder het vaandel der Vereeniging. De
aanvragen kwamen in menigte toe: voor twee soldaten, in de voorhoede
gevallen, streefden er twintig uit de reserve naar het voorrecht,
hen te gaan vervangen!

Door den dood der heeren kapitein Crespel en doctor Maes, was de
expeditie verminderd tot op de helft harer leden. Bovendien, de heer
Marno het besluit genomen hebbende om den dienst der Vereeniging te
verlaten en naar Europa terug te keeren, bleef er de heer luitenant
Cambier alleen over van de vier Europeanen, waaruit aanvankelijk de
internationale expeditie bestond.



De nieuwe aanvoerder van den tocht werd geboren te Ath in 1844. Hij
behoort tot het 8ste linieregiment, is adjunct van den staf en was
verbonden aan het krijgskundig cartografisch Gesticht. Krachtig
karakter, onvermoeid werker, was de Belgische officier, door den
dood van M. Crespel thans aan 't hoofd der expeditie gesteld, in alle
opzichten het hooge vertrouwen van het comiteit waardig.

Het besloot, hem twee nieuwe gezellen toe te voegen en koos daarvoor
twee onzer landgenooten, van wie het veronderstelde, dat zij, door
hun vroeger verblijf in de heete landen, aan het tropisch klimaat
gewend waren.

M. Wautier, luitenant bij het regiment der carabiniers, had deelgenomen
aan den veldtocht van Mexiko, waar hij bewezen had, de vereischte
hoedanigheden te bezitten voor de inrichting en de aanvoering van
eenen verren tocht. De heer dokter Dutrieux was als geneesheer in
't Belgisch leger getreden, hetwelk hij verlaten had om zich te Caïro
te gaan vestigen, waar hij sedert vijf jaar verbleef.



Terwijl het personeel der eerste expeditie, een oogenblik ontredderd,
aldus volledigd werd door toevoeging van twee nieuwe leden, die
zich gereedmaakten om naar Zanzibar te komen, hervatte Cambier de
uitvoering der plannen, welke de dood zijner twee eerste gezellen
had doen uitstellen. Het uitstapje, dat hij in gezelschap van den
heer Marno had ondernomen, langs den stroom Vouami, tot aan het dorp
Kiora, had hem de volstrekte onmogelijkheid bewezen om de reis en
het vervoer der bagage te beproeven bij middel van ossenkarren, niet
alleen ter oorzake van de totale afwezigheid van wegen, de gedurige
ontmoeting van rivieren en den aard van den grond, maar ook om reden
van de aanzienlijke verliezen, welke de afmatting en de aanvallen
der tetzavlieg onder de trekdieren teweegbrengen. Cambier bevond
zich dus in de noodzakelijkheid zijne voorgangers na te volgen, en
zijne toevlucht te nemen tot dragers voor het vervoer zijner bagage,
zijner mondbehoeften en van zijn materiëel.

Maar, vooraleer aan de dragers te denken, die gehuurd worden langs
de kust en op het laatste oogenblik, heeft het hoofd eener expeditie
voor 't binnenland van Afrika duizend andere voorbereidsels te maken,
alvorens de stad Zanzibar te verlaten.

Ik blijf een poosje stil bij de inrichting eener karavaan van dit
slag, eene gewichtige zaak, waarvan dikwijls het beter of slechter
gelukken der onderneming afhangt.



V

EENE AFRIKAANSCHE KARAVAAN


De eerste stap, dien men te doen heeft bij de aankomst te Zanzibar,
is zich een lokaal aan te schaffen om de waren te bergen, die men
voornemens is te koopen, en het materiëel, dat men uit Europa heeft
meegebracht. Dit zijn: de wapens en munitiën; de natuurkundige tuigen;
het linnen, de kleederen en schoeisels; de tenten en 't beddegoed;
de artsenijen; de conserven en 't keukengerief; de werktuigen,
boeken, papier en honderd verschillige artikels, kleine en groote,
van de vischhaken en den tandenborstel af, tot het draaiorgel toe.

Wat de handelswaren betreft, die worden te Zanzibar gekocht. Zij zijn
van verschillenden aard: wit en blauw katoen, koper- en latoendraad,
groote en kleine koralen met uitgekozen tinten, gekleurde weefsels,
rood laken, kleederen, Arabische mantels of vesten, zwart of rood,
met goud geborduurd, en ten laatste, wisselpoeder, hetwelk een monopool
van den sultan is.

Al die waren dienen tot gangbare munt voor de betaling der dragers
en soldaten, voor den aankoop der levensmiddelen, voor het voldoen
van den hongo of doortochtrecht.

Eindelijk is het noodig, ook eenige kleine geschenken mee te nemen,
zooals: messen, bellen, armbanden, spiegels, bekers, enz., die men
blij zal wezen op sommige oogenblikken te bezitten, om de eene of
andere groote moeilijkheid uit den weg te ruimen.

De aankoop dier belangrijke nietigheden is een werk, dat eene
groote omzichtigheid en, op voorhand, de nauwkeurigste inlichtingen
vereischt. Want, indien de mode in Europa afwisselt, doet zij dit ook
in Afrika; nu is 't het katoen, dat gevraagd wordt, dan is 't het
glaswerk. Eene karavaan trekt voorbij en betaalt hare aankoopen in
stoffen; eene andere volgt haar en ziet zich verplicht, in hetzelfde
district, met koralen te betalen. Wat deze laatste betreft, in deze
streek worden de witte vurig verlangd, in gene de zwarte, of de
roode, of de roze, met uitsluiting van alle andere. In 1858 is Burton
gedwongen geweest, verscheidene duizenden reien kralen als nutteloos
weg te werpen; niemand wilde er van, zelfs niet «als geschenk».

Eens de koopwaren aangekocht, zal de reiziger een tiental inpakkers
huren om de vrachten klaar te maken, die zullen verschillen van 25
tot 30 Kilogram per man! Elk pak moet genummerd worden en men zal
nauwkeurig aanteekening nemen van zijnen inhoud.

Terwijl de lasten gemaakt worden, zorgvuldig in zakken van vlechtwerk
gewikkeld, zal men het geleide van Zanzibariten aanwerven. Men zal
zich vóor alles eenen kapitein aanschaffen, een krachtdadigen en
verkleefden hoofdman, die zich doorgaans, tegen commissiegeld, zal
gelasten met de soldaten of askaris te kiezen. Cambier nam er tachtig
in dienst, waarover hij zeer tevreden was. Hoewel men hen soldaten
heet, hebben die askaris niets gemeens met de militaire macht van 't
land; zij zijn gelast met de tucht der karavaan, en desnoods met hare
verdediging tegen de aanvallen der struikroovers, die zekere districten
onveilig maken. Zij worden met geweren gewapend (die van Gambier hadden
comblains) en krijgen dien ten gevolge slechts eenen geringen last,
meestendeels bestaande uit voorwerpen van dagelijksch gebruik.

Wanneer ik nu nog vermeld zal hebben de aanwerving van gidsen,
tolken en knechts, de laatste bijzonder gelast met den dienst van
kamp en keuken, dan zal ik, dunkt mij, het einde hebben bereikt van
de opsomming der voorbereidende werkzaamheden, welke te Zanzibar zelf
moeten verricht worden; en de reiziger zal gereed zijn om zich in te
schepen, met personeel en bagage, op eenige daoes, om de zeeëngte over
te steken en aan wal te stappen op Afrika's grond. Daar wacht hem een
veel ingewikkelder en moeilijker werk: de werving van dragers. Ik ga
er komen.



Cambier had gedaan met het inpakken zijner balen en het aannemen
zijner soldaten, toen te Zanzibar aanlandde, het was op 28 April,
de heer luitenant Wautier, weinige dagen nadien gevolgd van den heer
dokter Dutrieux. De drij reizigers staken zonder verwijl naar het
vasteland over.

De kust, tegenover Zanzibar, telt drij kleine dorpen, welke de
voornaamste vertrekpunten zijn der karavanen met bestemming voor
Oenyangembe en Tanganika. Het zijn: Sadani in 't Noorden, Bagamayo
in 't midden en Kaole in 't Zuiden. Gedurende de maanden Juni, Juli
en Augustus vindt men er immer een aanzienlijk aantal inboorlingen,
gereed om dienst te nemen als dragers of pagazis.



De groote hinderpaal tegen de snelheid der reizen in dat gedeelte van
Afrika spruit voort uit den aard van 't vervoer en de afwezigheid
van muntspeciën. In plaats van een vijffrankstuk of eenen dollar,
hebt gij vier meters stof noodig (een doti); een kralen halssnoer in
stede van eenen stuiver; eenen rol latoendraad bij wijze van goudstuk;
en om die lastige munt te vervoeren hebt gij noch rijtuig, noch kemel,
noch paard, noch os. De tetza, de giftige vlieg van centraal Afrika,
verspert den weg naar 't binnenland voor al de trekdieren, en de
kwestie van het temmen van den inlandschen olifant staat nog niet
verder dan de voorbereidende studie. Blijft de neger. Het aanwerven
eener bende van drie tot vierhonderd dragers is dus de laatste taak,
welke de onderzoekingsreiziger te vervullen heeft, vooraleer zich in
't binnenland te wagen. Het is verreweg de lastigste en ondankbaarste.



De eerste man, die gehuurd moet worden, is de kirangosi; het is een
invloedrijk inboorling, gelast met het besturen van de marschen, en
bestemd om de man van vertrouwen van den aanvoerder te worden. Deze
zal hem moeten weten te paaien met kleine geschenken, tusschen vier
oogen met hem den te volgen weg vaststellen, zoowel als den afstand
voor elken dag, enz., en eindelijk, hem gedurig en tegen iedereen
beschermen. In éen woord, gij moet trachten, den kirangosi altoos
langs uwen kant te hebben in uwe geschillen met de dragers. Deze
zullen u dan volgen gelijk schapen van Panurge.

De heeren Cambier, Wautier en Dutrieux kwamen dus te Sadani aan om er
hunne karavaan van pagazis in te richten en er degene te ontvangen,
welke M. Broyon--een Zwitsersch belastingpachter, door Cambier
nabij Kiora ontmoet--beloofd had, naar de expeditie te sturen. Maar
de dragers naar Bagamayo gegaan zijnde en dit dorp niet willende
verlaten voor Sadani, waren de drie reizigers wel gedwongen, zich
met heel hunnen trein naar Bagamayo te begeven.

Het aanwerven der pagazis vraagt een zoodanig geduld, dat het voor
een nieuwen reiziger nutteloos is er aan te peinzen, dit zelf te
verrichten. Hij zal zich dus moeten wenden, ofwel tot eenen Indiaan
van de streek, wiens specialiteit het is, ofwel tot het opperhoofd
van het geleide, die, tegen een te bedingen prijs, hem de noodige
manschappen zal leveren. Men moet zorgen, deze te nemen tusschen
de Oeanyamoeëzis, welke de boodschappers zijn van dit gedeelte van
't vasteland. En bovendien moet men de echte uitkiezen, zachtaardig
en gedwee, en geene Oeachetas bij voorbeeld, wier woelig karakter en
boosaardigheid de expeditie weldra zou leeren ondervinden.

De luitenant Wautier bracht alleen de werving ten einde. De heeren
Cambier en Dutrieux, beiden door de koorts aangetast, waren verplicht
geweest de gastvrijheid te aanvaarden, hun op de hartelijkste wijze
aangeboden door de Fransche missionarissen, te Bagamayo gevestigd.

Den 26sten Juni was de karavaan, dank aan een contract, gesloten
met den Indiaan Sewa, bepaald gevormd. Zij bestond uit 327 dragers,
hetgeen met de 80 zanzibaritische soldaten en knechts eene macht van
407 man uitmaakte, die onmiddellijk gevoerd werden naar eene kleine
plaats, Chamba Gonera genaamd, waar het gemakkelijker valt de tucht
te handhaven, dan te Bagamayo zelf.



VI

HET VERTREK EN HET DESERTEEREN DER DRAGERS


Op 28 Juni 1878, te 6 uren 45 minuten 's morgens, verliet de eerste
expeditie der Internationale Vereeniging het kamp van Chamba Gonera,
onder het bevel van luitenant Wautier; de trompet werd geblazen
en het blauwe vaandel met gouden ster ontrold vóor het hoofd der
kolom. De heeren Cambier en Dutrieux konden slechts eenige dagen
nadien Bagamayo verlaten en voegden zich, met de achterblijvers, den
11den Juli bij de expeditie, welke haar kamp had opgeslagen tusschen
de twee bergen Pongoué.

Al de reizigers vermelden de streek, gelegen aan den voet der kegels
Pongoué, als een prachtig land, eene soort van park met bekoorlijke
valleien en zachthellende hoogten, bekleed met een heerlijken wasdom.

Geplaatst op vijf dagreizen van de kust, op eene reeds verheven hoogte
(313 meters boven den zeespiegel), op den rechteroever van den Voeami,
welke tot daar bevaarbaar is, zou de bergvlakte van den Pongoué niet
geschikt wezen tot het vestigen eener Europeesche standplaats? Dit
moet de toekomst ons leeren.



De karavaan, onder het bevel van luitenant Cambier, hervatte haren
tocht door de hoogten, welke de vallei van den Kingani scheiden
van degene van den Voeami. Zij had den laatsten reisweg van Stanley
gevolgd van aan de kust tot aan Rosaka, en, te beginnen van dit dorp,
toog zij meer naar het noorden dan alle vorige expeditiën. Dit is,
schijnt het, de beste baan om van Bagamayo naar Mpoeapoea te gaan:
zij ontwijkt de moerasachtige vlakten der Makata.

Weldra zette men over den Voeami nabij het dorp Kingoué. Hij heeft
te dier plaatse veertig meters breedte en de overtocht der karavaan
vergde acht uren en half tijd.

De bergen van Ngoeroe en Oesagara vormen de eenige keten van belang,
welke men langs den weg naar Tanganika ontmoet. Zij zijn in drie
evenwijdige kammen verdeeld, die uitgestrekte lengtedalen van elkander
scheiden. Meer dan elk ander is Oesagara het land der bloemen, en
zijne vele vruchten hebben eenen eigenaardig zuren smaak, aangenaam
en gezond te gelijker tijd.

Het is na vijf en twintig dagen gaans en in de nabijheid van het
kleine dorp Mvomero, dat de tegenspoed met de dragers begon en deze
in menigte wegliepen. Geene enkele Afrikaansche expeditie is vrij
van deze plaag, maar die der Internationale Vereeniging had er meer
van te lijden dan alle andere.

Een verschil van gevoelen tusschen den aanvoerder der expeditie en
den kirangosi over den te volgen weg was de bron der oneenigheid. De
kapitein wilde de baan door de vlakte nemen, gemakkelijker en
aangenamer, terwijl de gids degene der bergen verlangde te volgen,
die, korter zijnde, verkozen werd door de pagazis, welke voor heel
de reis gehuurd waren en er dus alle belang bij hadden, snel te gaan.

Na een eerste geschil, gelukkiglijk geslecht, verwekte de
eigenzinnigheid van den kirangosi een nieuwen twist, die weldra
ontaardde in opstand en deserteering. Opgestookt door hun opperhoofd,
begonnen de pagazis de pakken te verscheuren, welke de stoffen tot
betaling bevatten, en weg te vluchten onder het aanheffen van een
wild geschreeuw.

De heeren Cambier en Wautier, geholpen door eenige Zanzibariten,
poogden te vergeefs door overtuigende woorden de vluchtelingen te
weerhouden. Zij zorgden vooral, alle bloedvergieten te vermijden
tusschen den troep muitende dragers en de getrouwe soldaten.

Bij den aanvang des strijds zou eene daad van brutaal gezag de
tuchtelooze bende wellicht in bedwang gehouden hebben. Maar de
zending, toevertrouwd aan de reizigers der internationale Vereeniging,
veroorloofde deze niet, gebruik te maken van hunne wapens, tenzij
wanneer hun leven zich wezenlijk in gevaar zou bevinden.

Het geval van Mvomero is den tocht van Cambier van den beginne af
komen dwarsboomen, maar heeft de Vereeniging getoond, dat het hoofd
harer eerste expeditie diep doordrongen was van de grootheid zijner
zending. Zijn gedrag is onberispelijk geweest en heeft de goedkeuring
verworven van het uitvoerend comiteit.

Gedurende heel dien noodlottigen dag (23 Juli) zetten de reizigers
de vluchtelingen na en vingen onderhandelingen aan met eenige hunner;
zij bekwamen hoegenaamd geenen uitslag. De nacht brak aan en kwam de
vlucht van eenige muitelingen nog begunstigen.

's Anderendaags morgens kon de expeditie den droevigen toestand
waarnemen, waarin het wegloopen van bijna al hare mannen haar gebracht
had: meer dan driehonderd dragers hadden den opstand van den gids
benuttigd om te deserteeren, een twintigtal vrachten weefsels
meenemende.

Er viel geen tijd te verliezen om den in gevaar gebrachten toestand
te herstellen. Hier ook nog toonde Cambier, door de snelheid zijner
besluiten, op de hoogte zijner taak te zijn.

Er werd beslist, dat men ter plaats zooveel dragers mogelijk huren
zou; dat een deel der bagage voorloopig te Mvomero zou blijven onder
de hoede eeniger verkleefde mannen, terwijl een magazijn dadelijk
zou ingericht worden in de Engelsche missie te Mpoeapoea, op negen
uren gaans van Mvomero; dat de hoofdmacht der karavaan, onder de
bevelen der heeren Wautier en Dutrieux, er de nieuwe dragers zou
afwachten, die onmiddellijk aan de kust waren gevraagd; eindelijk,
dat de aanvoerder der expeditie, met eene lichte karavaan, vooruit zou
rukken tot aan Oerambo, vanwaar, indien het noodig was, hij dragers
zou afzenden naar zijne kameraden.

Deze schikkingen werden uitgevoerd zonder nieuwe verwikkelingen en
den 8sten Augustus kwamen de reizigers te Mpoeapoea aan.



VII

BIJ DE ROOVERS WAGOGO


Mpoeapoea is eene plaats gelegen op de westelijke grens van
Oesagara, op eene helling in vorm van terras, op halverhoogte der
heuvels. Topografisch gesproken, is 't het belangrijkste punt tusschen
Bagamayo en Tabora. Al de wegen, voerende naar den Oegova, komen er
samenloopen en al de karavanen, vertrekkende van de kust of er zich
heen begevend, doen het dorp aan. De streek is gezond, beschut als
zij is door de bergen tegen den noordoostenwind. De inboorlingen
leggen er zich vooral op de veeteelt toe.

Het vlek Mpoeapoea is gewis geroepen tot eene groote toekomst, vooral
als handelstatie. Sedert het begin van het jaar 1879 is het de zetel
eener missie van de Church missionary Society, waarvan de drie leden,
de heeren Least, Bopplestone en Baxter, eene merkwaardige werkzaamheid,
volharding en practisch verstand aan den dag leggen. Zij hebben
er voorloopige lokalen ingericht, huizen en magazijnen, gebouwd
met eene soort van beton en gedekt met zeer dikke rieten daken. Op
het oogenblik, dat de karavaan voorbijtoog, begonnen zij met den
bouw van een steenen huis. In het naburige bosch is eene zagerij
ingericht. Katoen, koffie en cacao groeien er zeer goed, zoowel als
verscheidene Europeesche fruitboomen.

De Belgische reizigers werden hartelijk ontvangen door de leden der
missie en rustten er eenige dagen uit.



Zooals het vastgesteld was geworden, werden de balen in het dorp
nedergelegd, waar ook een klein kamp werd opgeslagen voor de zieken. De
heeren Wautier en Dutrieux liepen ieder op beurt over en weder tusschen
Mpoeapoea en Mvomero, en kapitein Cambier begaf zich op weg den 12den
Augustus, naar Oerambo, met een en tachtig man.

Mpoeapoea is in 't westen van den Oegago gescheiden door eene woestijn,
door Burton, Cameron en Stanley geheeten de Marenga-Mkali (bitter
water) en door Cambier aangeduid met den naam van Porry van Tchoenioe
(Porry wil zeggen: woestijn zonder water, en Tchoenioe is de naam
van een klein dorp).

Het is eene verzengde heide, waarvan de doortocht pijnlijk is voor
al de karavanen. Het is eene vlakke streek, hier kaal, daar bedekt
met dichte en stekelige struiken, waar het pad midden doorslingert;
het water is er zeldzaam, bitter en salpeterachtig.

De karavanen maken er tirikeza. Men noemt tirikeza den versnelden
marsch over verlaten en waterlooze vlakten. In de taal der kust is
koutirikeza de onbepaalde wijs van een onovergankelijk werkwoord,
waarvan de zin is: marscheeren na den middag; de Araben hebben er een
naamwoord van gemaakt, en dit drukt voor de luie pagazis de zwaarste
beproeving uit, welke men hun kan opleggen.

De tirikeza wordt derwijze geschikt, dat de karavaan, in den namiddag
opbrekend van eene plaats, waar water is, den marsch voortzettend lang
na het vallen van den avond en zoo vroeg verder trekkende mogelijk,
niet langer dan twintig uren zij zonder drinken te vinden, in stede
van dertig, gelijk het zou gebeuren, indien men 's morgens vertrok.

De Marenga-Mkali kan beschouwd worden als het begin van de hooge
middenvlakte. Cambier gebruikte achttien uren versnelden marsch om
ze over te steken, elk pagazi droeg zijn rantsoen levensmiddelen en
zijnen voorraad water.

's Anderdaags trad de karavaan in Oegogo.



Oegogo heeft eene droevige vermaardheid verworven door de plagerijen
van allen aard, welke zijne talrijke sultans, dwingelanden op kleinen
voet, de karavanen, die het land doorreizen, doen ondergaan. Van aan
de kust tot hier stellen de opperhoofden zich tevreden met kleine
geschenken, die de reiziger hun wel wil aanbieden in ruiling voor de
levensmiddelen, welke zij hem leveren. In Oegogo is het geene gift
meer, die zij ontvangen, maar eene schatting, welke zij eischen. De
doortochtrechten of hongos zijn er verpletterend, en de lange twisten,
welke hunne vaststelling doet ontstaan, verslinden schromelijk veel
tijd en vragen een geduld, dat alle beschrijving te boven gaat.

Ziehier hoe gewoonlijk de verhandeling van het hongo gebeurt. In
het dorp aankomende, moet men vóor alles beginnen, met eenige
gebruikelijke geschenken te zenden aan den sultan, zijne vrouw en
zijnen opzichter. Dat de reiziger zich wel wachte, er te veel of te
schoone te geven, want dan zullen zijne rijkdommen hoog aangeslagen
worden, en men zal hem naar evenredigheid belasten.

De gezanten zullen terugkeeren en hem de eischen van het opperhoofd
doen kennen, eischen, welke immer de juiste maat zullen overschrijden:
vandaar woordenwisselingen, geschillen, twisten. Het is dikwijls maar
na twee of drij dagen van omslachtig gekijf, dat de zaak beklonken
wordt, en de reiziger zijnen weg kan voortzetten, verlicht met
eenige pakken stof en eenige kleederen. Al de hel geverfde stoffen
van Cambier verdwenen bij dien doortocht van Oegogo, welke aan zijne
kleine karavaan meer dan vijftienhonderd frank kostte.

De Wagogo's vormen eene machtige natie, befaamd wegens hare dapperheid
in den oorlog. Wat hunne andere hoedanigsheden betreft, die zijn
geenszins beminnelijk: het zijn schreeuwers, vechters, dieven; zij zijn
niet te betrouwen bij het koopen en beoefenen volstrekt geene Schotsche
gastvrijheid; alles bij hen moet betaald worden, zelfs het water. Voeg
daarbij eene luidruchtige en onbescheiden nieuwsgierigheid en men
zal een denkbeeld hebben van de beminnelijkheid der Wagogo's. Ook
landen de karavanen bij hen nooit aan dan met een zekeren schrik,
en de aanvoerders der pagazis en askaris bevelen hunne mannen op
voorhand de grootste voorzichtigheid aan.

Ziehier, volgens Burton, de schilderachtige aanspraak van den kapitein
zijner askaris: «Maneno! Maneno! (Luistert, luistert) o Blanken, hoor
mij aan! en gij, kinderen van den Saïd, gij, zonen van Ramji, gij,
sombere afstammelingers der duisternissen, let op mijne woorden. De
reis geraakt aan Oegogo. Opgepast, opgepast! (Hevige gebaren.) Gij
kent de mannen niet, die er wonen. Zij zijn gevloekt, driemaal
gevloekt! (De redenaar stampt op den grond met den voet.) Spreekt
niet met die heidenen van 't binnenland, treedt niet in hunne hutten;
drijft geenen handel met hen; toont hun geene stoffen, noch armbanden,
noch glasparelen. (Aangroeiend rumoer.) Eet niet, drinkt niet met hen;
liefkoost hunne vrouwen niet. (Dolzinnig geschreeuw). Kirangozi, gij,
die hen leidt, houd uwe zonen tegen! Veroorloof niet, dat zij in de
dorpen omzwerven, dat zij zout koopen buiten het kamp, levensmiddelen
rooven, zich bedrinken in bier of zich nederzetten bij de putten!»



Het laatste dorp van Oegogo is Mgondoeko. Daar voorzien de pagazis
zich van mondbehoeften voor tien dagen en bereiden zich om de bittere
onaangenaamheden van den Mgonda-Mkali (Brandende vlakte) te trotseeren.

Die naam werd haar gegeven vóor veertig, vijftig jaar, door de
karavanen, welke twaalf groote marschen en verscheidene tirikezas
gebruikten om haar te overschrijden. In 1859 kondigde Burton aan,
dat de slechte faam, welke zij toen genoot, weldra slechts in de
herinnering meer zou bestaan, want elken dag deden fakkel en bijl hare
grootte inkrimpen en verminderden de bezwaren van haren overtocht. In
1871 trokken de pagazis van Stanley de Mgonda-Mkali door al zingende
en kreten van vreugde slakend, op deze vlakte, welke hunne voorgangers
gevloekt hadden. Zij vonden er den overvloed, en hun aanvoerder kon
schrijven, dat deze provincie in vruchtbaarheid niets toegaf aan de
valleien der kuststreek. Daarvoor was het voldoende geweest, dat een
vreedzaam en arbeidlievend ras zich vestigde in deze verzengde velden.

Op zijne beurt heeft Cameron in 1872 gezegd, dat, alhoewel er nog
eenige lastige gedeelten zijn, de verandering volledig is, en dat
de brandende woestijn, eertijds door de karavanen gevreesd, zonder
schrik wordt aangevat en zonder veel moeite doorschreden.

Welke aanmoediging in die feiten voor hen, die volharden! Geen
ondankbare grond en een vroege oogst. Eere dus aan de werkers,
aan hen, welke blijdschap verwekken, waar droefheid heerschte,
den overvloed in de plaats van den hongersnood, en die, de aarde
genezende van hare kwalen--de woestijn is eene melaatschheid--hare
krachten in evenwicht brengen en rustige dagen voorbereiden, gunstige
jaargetijden en zekere oogsten.

Ongelukkiglijk heeft de oorlog, door Mirambo, den vermaarden
negerkoning van Oenyamoeësi, gedurende vijf jaar tegen de Araben
gevoerd, in de Mgonda-Mkali de dorheid en verlatenheid teruggebracht,
en, in stede van de rijkdommen, waar Stanley en Cameron van spreken,
ontmoette Cambier niet anders meer dan puinhoopen.

De overtocht van de Mgonda-Mkali vroeg hem twaalf dagen (van 16 tot
28 September), binnen welken tijd de expeditie van den morgen tot den
avond doorstapte, soms een gedeelte van den nacht zelfs, wanneer de
maan den weg verlichtte.



VIII

MIRAMBO, DE ZWARTE BONAPART


Den 18den September kwam de expeditie te Ouyoui, eerste stad
toehoorende aan Mirambo. Hare aankomst werd er begroet door luide
vreugdekreten vanwege de inwoners.

Cambier ontving er het bezoek der vrouwen, welke beurtelings
dansen kwamen uitvoeren vóor zijne deur en den lof bezingen van den
vreemdeling. Dit gebruik is algemeen in al de dorpen van Oenyamoeësi,
en het is de gewoonte, te dezer gelegenheid eene uitdeeling van parels
te doen.

Den 23sten liet Cambier, volgens de regels der plaatselijke beschaving,
twee zijner mannen Mirambo van zijne aankomst verwittigen, en den
tweeden volgenden dag, toen hij omtrent den middag de verblijfplaats
van den Moeami (titel des sultans) naderde, zag hij Mirambo op een
honderdtal passen van zijn tembe (woning) hem te gemoet komen.

De sultan van Oenyamoeësi is een man van ongeveer vijftig jaar, rijzig
van gestalte, niet diklijvig, met een schrander uiterlijk. Hij laat
niet gemakkelijk zijne indrukken waarnemen en vestigt nooit zijnen
blik op zijnen medespreker.

Het kan niet geloochend worden, dat zijn verstand de middelmaat van
dat der negers overtreft. Hij bezit vooral eene zeldzame hoedanigheid,
die hem eene onbetwistbare meerderheid geeft over zijne onderdanen en
mededingers: het is van eene beslissing te kunnen nemen en vervolgens
met snelheid te handelen, vaak zelfs buiten wete van hen, die hij
voor de uitvoering zijner plannen gebruikt. Die vlugheid van besluit
verzekert hem in zijne oorlogen tegen zijne buren het voordeel van
zich altoos op het onverwachts te vertoonen.

Uit vrees hem elk oogenblik aan het hoofd zijner benden te zien
aanrukken, verkiezen de sultans der ommelanden de erkenning zijner
opperheerschappij en betalen hem schatting. Het is aldus, dat hij
zich sedert lang den bijnaam heeft kunnen toeëigenen van «Mirambo»,
welke beteekent: «degene, vóor wiens voeten men geschenken nederlegt.»

Eenvoudig inlandsch opperhoofdje van het district van den Oehioea,
heeft hij zich aldus door zijnen moed en zijne woelige krachtdadigheid
eenen naam verworven, even bekend als die van Mtesa, den machtigen
koning van Oeganda, eenen naam, dagelijks uitgesproken van Nyangoué
tot Zanzibar, en die tot onderwerp dient voor de zangen der inlandsche
barden.



Mirambo en Cambier, elkander naderend, wisselden eenen salam
(goedendag) en een handdruk; daarna begaven zij zich naar de hut, welke
het zwarte opperhoofd voor zijn blanken gast had doen gereedmaken. De
Moeami deed den reiziger ondervragen door een Arabischen tolk over het
doel zijner reis, luisterde aandachtig naar zijne antwoorden en wilde
weten, of hij van dezelfde nationaliteit was als de Engelschen. Hij
stond hem al de dragers toe, welke hij verlangde, maar vroeg vooreerst
de uitwisseling van bloed.

Dit is eene plechtigheid, welke hoog aangeschreven staat in centraal
Afrika. Zij greep plaats den volgenden dag in de woning van den sultan.

Een der soldaten van Moeami maakte eene lichte insnede in de borst
van den kapitein, terwijl een der Zanzibariten van dezen dezelfde
bewerking deed bij Mirambo.

De enkele druppels bloed werden opgevangen op twee versche bladeren
en onder een weinig boter gekneed. «Indien het eenen uwer gebeurt,
zegde daarop een der helpers, te kort te komen aan de heilige
broederlijkheid, dan zal hij verscheurd worden door leeuwen, vergiftigd
door de slang, zijn voedsel zal bitter zijn, zijne vrienden zullen
hem verlaten, zijn geweer zal stukspringen in zijne hand; kortom,
alwat slecht is zal hem vervolgen totterdood!»

Waarna de twee opperhoofden elkander wederzijds de gewijde bladeren
boven het hoofd verscheurden. Zij waren broeders en elke daad van
vijandschap tusschen hen moest noodlottig voor gevolg hebben den dood
van den meineedige. Zóó wil het volksgeloof dit.

Stanley, die insgelijks de broeder van Mirambo is, is teruggekomen op
het eerste oordeel, hetwelk hij over hem had uitgebracht. De sultan,
dien hij in 1871 bevochten had als bondgenoot der Araben van Tabora,
nam hem bepaald voor zich in in 1875, toen hij hem ontmoette in
Oerambo.

«Hij heeft, zegt hij, elk denkbeeld omgeworpen, dat ik had opgevat over
den gevreesden man, dien ik brandmerkte als bandiet». Wat er van zij,
heden nog weet men niet zeker, of Mirambo een te wenschen bondgenoot
is of een te vreezen tegenstrever. In alle geval, de nabuurschap der
Europeesche standplaatsen kan niet anders dan een heilzamen invloed
uitoefenen op den machtigen potentaat van Oenyamoeësi.

De tegenwoordige hoofdstad van den Moeami ligt ten noordwesten van
Tabora. Het is een groot vierkant van tweehonderd meters zijde,
met dikke muren omgeven, waarlangs een honderdtal hutten geschaard
zijn, bewoond door de voornamen. Die stad werd door haren stichter
«Thierra-Magazy» geheeten. De Engelsche missionarissen, die er zich
pas nedergezet hebben, noemen haar ook in hunne brieven «koei-koeroe»,
wat «hoofdstad» beteekent.

Zij telt eene bevolking van eenige duizenden inwoners, verspreid over
verscheidene groote dorpen, gelegen in de omstreken. Het leger, dat het
groot opperhoofd er in oorlogstijd kan bijeenbrengen, bereikt ongeveer
3000 man, naar men zegt. Al de sultans van Oenyamoeësi leveren hem
een contingent, en degenen, die niet willen of niet kunnen deelnemen
aan den veldtocht, zenden hem, bij zijnen terugkeer, eene schatting
in ivoor of slaven.

Cambier bracht drie maanden in de hoofdstad van Mirambo door met
dragers te huren en de hoofdmacht der expeditie af te wachten. Koorts
en roodeloop, die hem gespaard hadden onder de reis, tastten hem
herhaaldelijk aan tijdens zijn verblijf te Thierra-Magazy. Niettemin
schokte geene enkele dezer ongesteldheden ernstig zijne gezondheid,
en de genezing volgde immer snel en volledig.

Terwijl de aanvoerder van de expeditie bij Mirambo uitrust, keeren
wij op onze stappen terug, naar Mpoeapoea, waar wij de heeren Dutrieux
en Wautier met de bagage en het materiëel gelaten hebben.



IX

DE DOOD VAN WAUTIER


Dank aan de krachtdadigheid van M. Greffulbe, agent van het huis
Roux, de Fraissinet en Cie te Zanzibar, dank ook aan de vriendelijke
tusschenkomst van den E. V. Stefanus, opperste van het Fransche huis
van Bagamayo, hadden nieuwe dragers, in voldoende getal, de karavaan
versterkt te Mpoeapoea, en den 15den October begaf deze zich weder
op marsch, onder het bevel van den luitenant Wautier.

Het oproer der pagazis te Mvomero had dus aan de eerste expeditie
niet alleen eene nogal aanzienlijke som gelds gekost, maar ook een
verlies van tijd van twee maanden en half. Dit was gelukkiglijk
niets in vergelijking met de levendige onrust, in België ontstaan
ten gevolge van een valsch gerucht, door de dagbladen verspreid,
en volgens hetwelk de Belgische expeditie, aangevallen door een
inlandschen stam, overmand en uitgeroeid was geworden.

Het doortrekken van Oegogo gebeurde langzaam, ter oorzake van de zich
immer vernieuwende geschillen over den hongo; dit vroeg zes weken,
maar bood geen enkel merkwaardig voorval aan.

Bij Kironda, niet ver van het dorp Simbo, voegde zich de expeditie
bij eene karavaan, welke M. Broyon naar de Engelsche missionarissen
van Oejiji geleidde, en die zich gereedmaakte om de Mgonda-Mkali over
te steken.



Hier komt de pijnlijke episode van den dood van M. Penrose, Engelsch
ingenieur verbonden aan de London Missionary Society. Die ramp
is nog niet heelemaal opgehelderd, en ik wil er een oogenblik bij
stilblijven. Ik deel, volgens het verslag van den heer dokter Dutrieux,
den gang der gebeurtenissen beknopt mede.

Benden plunderaars, bijna allen behoorende aan Nyoengoe, machtig
opperhoofd van het zuiden van Oenymaoeëi, waarbij zich roegas-roegas
(struikroovers) gevoegd hadden, legerden in de vlakte ten westen van
Oegogo en schenen van plan, den weg te versperren aan de karavanen,
die zich naar Tabora begaven. Zij hadden reeds, schijnt het, die van
den abt Debaize aangevallen, den Franschen onderzoekingsreiziger,
die eenigen tijd te voren daar voorbij was getrokken.

Daar daagde de karavaan op, geleid door M. Penrose, en welke die
van luitenant Wautier eenige dagen voorafging. Tegengehouden door de
gewapende benden op de boorden van het kleine meer Tchaïa, was zij
verplicht te strijden. Hare dragers liepen weg, al hare koopwaren
bleven in de handen der aanvallers en de ongelukkige Penrose werd in
't gevecht gedood.

De toestand onzer reizigers was dus bedenkelijk. Gelukkiglijk
verwittigd door de inboorlingen, de vluchtelingen en het geweervuur,
dat zij in de verte gehoord hadden, omtrent hetgeen juist gebeurd was
op den weg zelf, dien zij volgden, namen de heeren Wautier, Dutrieux,
Broyon en een Engelsche missionaris, M. Dodsghun, die dezen laatste
vergezelde, in tijds hunne maatregelen om elke botsing te vermijden
met de mannen van Nyoengoe, door hunne zegepraal ongetwijfeld verhit.

Zelfs met de zekerheid der overwinning, was 't nog beter terug te
wijken dan eene moordende worsteling aan te gaan met arme wilden,
dikwijls onbewust van hunne daden. Vergoten bloed roept bloed;
gramschap, haat en wraak zijn verschrikkelijke vijanden voor wie
beschaven wil. Hij alleen begrijpt zijne rol--zijne groote en edele
rol--die zichzelven zegt, dat het leven van den laatste der zwarten
zoo heilig is als dat van den eerste der blanken; dat het door geduld,
het voorbeeld, zachtheid, goede middelen, en niet door geweld en
dwang is, dat men meester zal worden over die onterfde, wantrouwe en
vreesachtige volksstammen.

De vier Europeanen sloegen raad, en op voorstel van M. Broyon werd er
beslist, dat de karavaan Hittoera zou bereiken langs een grooten omweg
naar het noorden, dwars door Oetatoeroe. De tirikesa werd bevolen, en
de expeditie, de baan van 't westen verlatend, wendde zich recht naar
't noorden, door een dicht woud. Een plasregen maakte haren marsch
moeilijk tot aan het dorp Hekoengoe.

Daar wachtte haar een wreed ongeluk.

In dien kringmarsch rond het meer Tchaïa kwam de dood voor den
derden keer de expeditie der Vereeniging bezoeken. Den 7den December
werd luitenant Wautier door eenen afgang aangetast, die weldra in
roodeloop ontaardde. Het was de derde maal sedert zijn verblijf
in Afrika, dat de dappere officier door deze ziekte gekweld werd;
telkens was zij geweken voor eene geneeskundige behandeling van
eenige dagen. Ongelukkiglijk meende de kranke, zich dezen keer te
kunnen ontslaan van het onderhouden van den strengen leefregel, door
den aard der kwaal opgelegd. Ondanks eene zekere beterschap gedurende
eenen dag of twee, nam de verzwakking weldra de overhand, en in den
morgen van den 19den gaf Wautier den geest, onder het stamelen van
zijn laatste woord.

Dokter Dutrieux verwierf van het opperhoofd van Hekoengoe den
afstand van een terrein, waarover zich het lommer van eenen baobab
uitstrekt. De kuil werd gedolven aan den voet van den reuzenboom en de
begrafenis had plaats in tegenwoordigheid van heel de expeditie. Een
tas steenen werd boven het graf opgehoopt; een kruis en de naamcijfers
van den overledene werden in den boom gegrift, en de sultan beloofde,
het monument, opgericht tot aandenken van onzen ongelukkigen
landgenoot, te doen eerbiedigen, en er de plaats van aan te wijzen
aan de reizigers, die hier zouden voorbijkomen.

Wautier is de eerste Belgische reiziger, gestorven in 't hart van
't geheimzinnig werelddeel. Nog voor eenige jaren is Itatoeroe,
waar hij rust, overgeleverd aan de vergetelheid, maar in eene
niet ver verwijderde toekomst zal de beschaving er haar licht doen
doordringen. Een weldoende straal zal dan tot in Hekoengoe schijnen,
op den wilden baobab, aan wiens voet de soldaat-reiziger begraven
ligt. De groote zaak, waarvoor hij grootmoedig zijn leven heeft
ten beste gegeven, zal hem godvruchtig een gedenkteeken oprichten,
zijner waardig, en beter dan heden zal men de vrucht en de grootheid
van het offer beseffen.

Den 29sten December bereikte de heer Dutrieux Hittoera met zijne 350
man, wier verbintenis voor 't meerendeel bij dit dorp eindigde. Hij
wachtte er op nieuws van kapitein Cambier, die, van zijne aankomst
verwittigd, niet aarzelde hem tegen te gaan, en de ontmoeting der
twee reizigers, sedert bijna vijf maanden gescheiden, greep plaats
den zesden Januari 1879 in het dorp Oeyoeï, gelegen nabij Tabora,
een weinig ten noorden.



X

TABORA


Die eerste en moeilijke reis had, in haar geheel, aanzienlijk veel
tijd gevraagd (meer dan zes maanden), onvermijdelijk gevolg van 't
deserteeren der dragers te Mvomero. Bovendien had zij het leven gekost
aan een der reizigers, en dus met een graf te meer afgeteekend dezen
weg naar Tanganika, waar reeds rusten de jonge Franschman Maizan;
Moffat en Dillon, de gezellen van Cameron; de ingenieur Penrose,
evenals Farquhar en Shaw, de twee blanke knechts van Stanley op zoek
naar Livingstone.

Maar de toestand, een oogenblik wanhopig, was gelukkiglijk gered
geworden, dank aan de krachtdadigheid van den aanvoerder der
expeditie. Wat den voorraad in koopwaren betrof, die was voldoende
voor nog meer dan een jaar.



Oenyanyembe, waar de reizigers zich bevonden, is eene groote en rijke
provincie, die eenigszins eene afhankelijkheid van 't sultanaat van
Zanzibar vormt. De gouverneur wordt er door benoemd. De hoofdstad
is Tabora, de plaats, waar allen, die van Zanzibar naar Tanganika of
Victoria-Nyanza gaan, zich van voorraad komen voorzien. De vestiging
der Arabische kooplieden in deze streek dagteekent slechts van
1852. Tabora is tegenwoordig de belangrijkste van al de standplaatsen,
welke de handelaars van Zanzibar in 't hart van Afrika bezitten.

Toen Stanley er in 1870 doortrok, bevatte de kolonie meer dan duizend
woningen en telde reeds ongeveer 5000 zielen. Sedert een jaar heeft de
internationale Vereeniging er een stapelhuis van koopwaren, bestuurd
door den heer Becker.

Onze landgenoot zal weldra het gezelschap krijgen van eenen Franschman,
M. Sergère, die lang Zanzibar bewoond heeft en zich gereedmaakt om
in Tabora een handelskantoor op te richten.

In Oenyanyembe zijn de dorpen talrijk en de ontginning is er
aanzienlijk; de grond, met zorg bewerkt, brengt in overvloed rijst,
sorgho, maïs, manioc en zoete wortelknol voort; de Araben telen er
koren en ajuin; zij hebben er ook de meeste fruitboomen van de kust
ingevoerd. Men treft er eveneens den katoenboom aan.

Dank bovendien aan den vooruitgang der ontginning en bewerking, en
aan de verwijdering der wilde dieren, heeft de tetzavlieg Oenyanyembe
verlaten, en de kudden ossen en schapen zijn er nu talrijk.



Van 't begin van Januari 1879 tot het begin van Mei verbleef kapitein
Cambier te Tabora, verplicht als hij was, het regenseizoen te laten
voorbijgaan, alvorens zijnen tocht voort te zetten. De mazika maakt
zoo goed als onbruikbaar de moerassige streken, welke zich langs het
westen uitstrekken en gedraineerd worden door ontelbare rivieren,
alsdan overstroomd, afvloeiende naar het meer Tanganika.

Toen de regens begonnen op te houden, op 't einde van April, dacht de
reiziger er aan, nieuwe dragers in dienst te nemen, om het materiëel
zijner standplaats tot aan het meer te laten vervoeren, en dan op
te breken.

Hij vertrok alleen: dokter Dutrieux had het besluit genomen, den
dienst der Afrikaansche Vereeniging te verlaten en naar Europa terug
te keeren.

Van de zes reizigers, die aan den tocht hadden deelgenomen, bleef er
dus éen op zijnen post: drij waren onderweg gevallen als slachtoffers
hunner toewijding; twee hadden zich uit de onderneming teruggetrokken
om verschillende redenen.

Eene zware taak rustte op den reiziger, voortaan overgelaten aan
zijne eigene krachten. Hij ging bewijzen, dat zijne voorzichtigheid,
wilskracht en moed tegen haar waren opgewassen.



XI

LAATSTE BAANGEDEELTE


Kapitein Cambier verliet Tabora den 7den Mei, met omtrent 175 man,
nagenoeg den weg volgende, dien Stanley in 1871 had genomen tijdens
zijne reis op zoek naar Livingstone.

De reiziger had uit Brussel inlichtingen ontvangen, welke hem als
bijzonder gunstig voor de vestiging eener Europeesche standplaats
het kleine dorp Karema aanwezen, gelegen op den oostelijken oever
van het meer, ten zuiden van Oejiji.

Hij sloeg dus den weg van 't zuiden in, langs Simba, minder kostelijk
dan degene van 't westen langs Kaoeëlee, waar de hongo's buitensporig
zijn.

Het verslag des reizigers, hetwelk de bijzonderheden meedeelt over
zijnen langen en moeilijken marsch tot aan Tanganika, is niet anders
dan eene lange aaneenschakeling van geschillen, veroorzaakt door
den kwaden wil, de grillen en het wegloopen der dragers. De neger
is bepaald de slechtste der lastdieren, en het is meer dan tijd om
aan zijne vervanging te denken en hem enkel voor de ontginningen
te gebruiken.

Simba, waar de reiziger den 17den Juli aankwam, is een groot dorp
van de Oesavira, met 2 a 3000 zielen. Cambier werd er door den sultan
vriendelijk ontvangen en ontmoette er een zekeren Matumala, opperhoofd
eener bende van 300 olifantenjagers.

Matumala, die vroeger moeilijkheden met Makiaka, sultan van Karema,
gehad had, was gedurende drie maanden tegen hem in strijd geweest,
had hem overwonnen en gedood en hem tot opvolger Kangoa gegeven,
verbannen lid der «oude regeerende familie».

Wijl Matumala, zooals men ziet, de ware vorst van Karema was,
verzekerde Cambier zich van zijne vriendschap door eenige geschenken,
en, sterk door deze bescherming, stelde hij zich op weg naar het
meer. Het weinig voorzichtig achtende, zich naar Karema te begeven met
al zijne koopwaren, en de kosten zijner karavaan willende verminderen,
ontsloeg Cambier onmiddellijk een gedeelte zijner dragers. Hij was ook
gelukkig, zich verlost te gevoelen van de verschrikkelijke nachtmerrie,
die men het bevel over eenen troep pagazis heet.

Na te Simba het grootste deel zijner bagage achtergelaten te hebben,
en enkel door tachtig man vergezeld, brak Cambier den 29sten Juli op,
om de ligging te gaan verkennen zijner toekomstige standplaats.

Den 12den Augustus kwam hij aan den eindpaal zijner lange en moeilijke
reis. Aan zijne voeten, boven de honderdvijftig hutten van 't dorp
Karema, strekte zich de onmetelijke waterplas van Tanganika uit,
zoover het oog reikte.

Cambier werd goed ontvangen door Kangoa, den ellendigen kleinen
souverein van tweehonderd inwoners, aan wien men den grootschen
titel van sultan van Karema verleent. Hij mocht zich gelukkig achten,
van hem den afstand te verwerven van een terrein van bij de duizend
hectaren, hetwelk hij uitkoos langs den zoom van 't meer; hij sloot
eene overeenkomst met Kangoa voor het optimmeren van eenige loodsen,
bestemd voor de koopwaren, die achter waren gebleven, en na een
verblijf van zes dagen, keerde hij naar Simba terug.

Op 15 September kwam hij voor goed te Karema terug met het overschot
van zijn materieel, en reeds den 17den legde hij de eerste grondslagen
van de wetenschappelijke en gastvrije standplaats, welke het zijne
zending was te stichten.



XII

DE EERSTE ONDERZOEKERS VAN HET TANGANIKAMEER


Wanneer, na de heuglijke zeetochten van Diëgo Cam, Bartholomeus Diaz,
Vasco de Gama, Cabral, enz. de Portugeezen zich in de XVIe eeuw op
eenige punten van het Afrikaansche kustland vestigden, te Sofala,
te Mozambika, te Mombas, te Loando, drongen min of meer bepaalde
inlichtingen allengs in hunne kantoren door over het inwendige van
de Terra incognita.

Die inlichtingen waren te danken, eensdeels aan de inboorlingen,
wonende langsheen de zee, anderszijds aan de Arabische kooplieden,
gevestigd op de oostkust en die, ter wille van hunnen handel, hier
en daar nogal ver in 't binnenland doorgedrongen waren.

Iedereen beseft, hoeveel dwalingen zulke aanduidingen noodwendig
moesten doen ontstaan, aangebracht door onwetende menschen, dikwijls
slecht gegeven, dikwijler nog slecht begrepen, en vervolgens
van mond tot mond gaande, om eindelijk in Europa ter kennis van
geschiedschrijvers en aardrijkskundigen te komen.

Nochtans, uit alles te zamen trad de waarheid aan 't licht, hoewel door
een dikken mist, in dezen zin, dat de algemeene waterbeschrijving van
't nieuwe land vermoed werd. Men begreep dadelijk, dat de zuidelijke
helft van Afrika niet, gelijk het grootste gedeelte der noordelijke
helft van dit werelddeel, eene aaneenschakeling van min of meer
uitgestrekte zandwoestijnen was, maar eene moerasachtige streek,
geheel doorzaaid met meren, zoo groot als zeeën, doorgroefd met
talrijke rivieren, en van 't éen eind naar 't ander doorsneden van
machtige stroomen, zooals de Nijl, de Congo en de Zambezia.

De enkele pogingen tot verkenning, langsheen de kusten gedaan door
missionarissen, soldaten, handelaars of goudzoekers, zonder iets
bijzonder nieuw aan te brengen, bevestigden evenwel de reeds verkregen
inlichtingen, doch niet zonder den wonderbaren kant dezer ontdekkingen
naar den geest des tijds te overdrijven.

Aldus werden de kleine bergen Lupata herschapen in Ruggegraat der
Wereld, de snelle stroomingen der zeestreek in reusachtige watervallen,
het goudkwarts, door eenige rivieren gekruid, in schatrijke goud-
en zilvermijnen, de ellendige negerhutten in volkrijke en prachtige
steden, hunne opperhoofden in machtige monarken, en de grondgebieden
dezer, in reusachtige rijken, zooals Monemoeëgi en het befaamd
Monomotapa.

Van dit tijdstip dagteekenen al die verzinsels en fabels, welke
zoolang bedekt en onder eene schoonschijnende uitstalling van valsche
wetenschap verpletterd hebben de gegevens van algemeene aardrijkskunde,
verzameld door de eerste onderzoekers.

Hoemeer men de zaak bestudeert, hoe stelliger de overtuiging wordt,
dat tot in de XIXe eeuw toe het geen enkelen onderzoekingsreiziger
gelukt is, door te dringen tot in 't binnenste van dit geheimzinnig
gedeelte van 't vasteland, door de aardrijkskundige Conferencie van
Brussel aangeduid onder de benaming van centraal Afrika.



In 1855 lieten de oude dwalingen eene laatste maal van zich hooren:
de Engelsche missionarissen, verblijvende te Mombas, ten noorden van
Zanzibar, verkondigden opnieuw, eenige wijzigingen daargelaten, de
leer, sedert 1551 door den beroemden Portugeeschen geschiedschrijver
de Barros voorgestaan, en volgens welke zich tot eene enkele en
onmetelijke binnenzee vereenigden de verschillige meren, waarvan de
verslagen der negers en Arabische handelaars het bestaan onbepaald
hadden opgegeven.

Maar het plechtig uur der ontdekking ging slaan; de natuurwonderen,
die, in weerwil van eenen strijd van drie eeuwen, zoomin door het
zwaard des overwinnaars als door het kruis van den missionaris hadden
kunnen ontsluierd worden, zou de moderne wetenschap thans veropenbaren.

Drie Engelschen, de eerwaarde Livingstone langs den eenen kant,
en de kapiteins Burton en Speke langs den anderen, laten bijbel en
degen varen en rukken op, enkel gewapend met den reisstok van den
voetganger en den sextant van den waarnemer. Zij marscheeren altijd
door, recht vóor hen uit, met woorden van vrede in den mond en den
olijftak in de hand; in naam der wetenschap en der menschheid gaan
zij het onbekende en de barbaarschheid te lijf... en dadelijk is de
sluier vaneengescheurd. Eere aan hen, die bij de eersten waren om
zulke edele verovering te beginnen en den weg te banen voor die rei
van kloekmoedige mannen, welke sedert vijf en twintig jaar Afrika
met hunne daden vervullen!



Het is den 13den Februari 1858, dat Burton en Speke het meer Tanganika
ontdekten, te Oejiji, op den noordoostelijken oever.

Negen jaar later bereikte Livingstone den zuidelijken boord en
onderzocht de streken, gelegen ten westen, tot aan Loealaba (Congo),
waarvan hij den majesteitvollen loop in het hart van Afrika het
eerst begroette.

Het is tijdens dezen tocht, en terwijl de befaamde Engelsche reiziger,
uitgeput en ziek, zonder hulpmiddelen, en verlaten door een groot
gedeelte zijner dienaars, op het punt was, vergeten te sterven in
't dorp Oejiji, dat eensklaps aan zijne zijde verscheen, als een Deus
ex machina, de onverschrokken Stanley.

Deze treffende ontmoeting zal eene der schoonste bladzijden blijven
in de geschiedenis van het Tanganikameer. Zij greep plaats den 10den
November 1871. Hoor Stanley zelf.



«--Ontplooit de vaandels en laadt de geweren.

--Eh! Oeallah! eh! Oellah boeana! antwoorden vurige stemmen.

--Eén, twee, drie!...

Bij de vijftig geweren knallen. Hun gedonder, gelijk aan dat van
't kanon, blijft in 't dorp niet zonder uitwerksel.

--Kirangozi, hoog omhoog de banier van den blanken man. Laat in de
achterhoede het vaandel van Zanzibar waaien. Sluit de rangen en zet de
losbrandingen voort tot vóór het huis van den ouden moesoengoe. Gij
hebt mij dikwijls gezegd, dat gij den visch van Tanganika begont
te rieken; heden krijg ik er zelf de lucht van. Visch, bier en eene
lange rust wachten u. Voorwaarts!

Wij hadden geene tweehonderd meters afgelegd, of de menigte snelde
ons te gemoet...

Middelerwijl hield de karavaan stil, de kirangozi aan 't hoofd,
zijne banier dragende zoo hoog mogelijk.

--Ik zie den doctor, mijnheer, zegde mij Selim; wat is hij oud!

Wat had ik niet gegeven voor een klein hoekje woestijn, waar ik mij
ongemerkt aan de eene of andere dwaasheid had kunnen overleveren:
in mijne eigen hand bijten, eene buiteling maken, de zweep over
de boomen leggen, kortom, den vrijen loop gunnen aan de vreugde,
die mij verstikte! Mijn hart klopte om te breken; maar ik liet mijne
aandoening op mijn gelaat niet doorstralen, uit vrees, de waardigheid
van mijn ras te benadeelen.

Op eens koos ik de partij, welke mij de beste toescheen. Ik
dreef de menigte uiteen en richtte mij, tusschen eene dubbele haag
nieuwsgierigen, naar den halven kring Araben, waar de man met grijzen
baard vóor stond.

Terwijl ik langzaam voortschreed, bespeurde ik zijne bleekheid en
zijn afgemat uiterlijk. Hij droeg eene grijze broek, een rood vest
en eene blauwe pet met dofgeworden gouden boordsel. Ik zou naar hem
toe hebben willen loopen, maar in tegenwoordigheid van die menigte
was ik laf. Ik had hem willen omhelzen, maar hij was Engelschman,
en ik wist niet, hoe ik onthaald zou worden.

Ik handelde dus naar de ingeving mijner blooheid en valschen hoogmoed,
naderde met vasten tred en zegde onder het afnemen van mijnen hoed:

--Doctor Livingstone, naar ik vermoed?

--Ja, antwoordde hij, zijne pet oplichtend, met een innemend
glimlachje.

Meteen waren onze hoofden gedekt en lagen onze handen in elkander.

--Ik dank God, hervatte ik, wijl hij mij vergund heeft, u te ontmoeten.

--Ik ben gelukkig, zegde hij, hier te wezen om u te ontvangen.

Ik keerde mij vervolgens naar de Araben, die mij hunne yambo's
toestuurden en mij door den doctor elk bij zijnen naam werden
voorgesteld. Daarop, de omstaanders vergetend, zoowel als degenen,
die mijne gevaren hadden gedeeld, volgde ik Livingstone.»



Twee jaar later greep een niet minder treffend tooneel plaats te
Tabora, tusschen Oejiji en Zanzibar, waar de reddingskaravaan, uit
Engeland naar Livingstone gezonden, en bestuurd door den bevelhebber
Cameron, het stoffelijk overblijfsel aantrof van hem, die zonder
twijfel de grootste der Afrikareizigers blijven zal.

Het is, dunkt mij, eene der edelste bladzijden uit de geschiedenis
der menschheid, die, welke de herinnering bevat van den heuglijken
tocht der trouwe dienaars van den «goeden moesoengo», eerbiedig
voortdragend door de Afrikaansche wildernissen het gebalsemde lijk
van hunnen hooggeachten meester.

Men heeft van het zwarte ras dikwijls kwaadgesproken. De lastige reis
van meer dan vierhonderd mijlen, uitgevoerd ten koste van ontelbare
vermoeienissen en ontberingen, zonder van duizend hinderpalen te
gewagen, door die handvol eenvoudige en brave menschen, verloren zonder
gids in 't hart van het vasteland, om in eene veilige plaats en beschut
tegen alle onteering de asch van den blanke neder te leggen, die hun
opperhoofd geweest was, welnu! die heldenreis is eene aandoenlijke
protestatie van dit lang stiefmoederlijk behandeld ras. Zij bewijst
eens te meer, dat er op aarde geen hoekje is, waar de mensch niet
vatbaar wordt bevonden voor de edelste gevoelens, en bekwaam voor de
schoonste daden.

De bevelhebber Cameron, zijnen tocht voortzettend, kwam op zijne
beurt aan de oevers van het Tanganika. Hij doorkruiste er per boot
het zuidelijk gedeelte van, verkende zijnen omtrek en ontdekte
op zijnen westelijken zoom zijne waterleiding, dit is te zeggen
het natuurlijk kanaal, langswaar het afvloeit, de rivier Loekoega,
welke tegenwoordig een geweldige vloed is en de onmetelijke kom van
het meer bepaald verbindt met die van den Congo, en, bij gevolg,
met den Atlantischen oceaan.

Na den Engelschman Cameron zag het Tanganika Stanley terug, die er de
omreis van voltooide, en eindelijk werd het de beurt van eenen Belg om
zich op zijne oevers te komen nederzetten. Zooals wij gezien hebben,
landde kapitein Cambier met de eerste expeditie der Afrikaansche
Vereeniging den 12den Augustus 1879 bij het dorp Karema aan.



XIII

HET MEER EN ZIJNE BOORDEN


Het Tanganikameer is een onmetelijke waterplas, bijna in 't midden
van het Afrikaansch vasteland gelegen, in vorm bijna gelijk aan dien
der Adriatische zee.

Het heeft eene lengte van 609 kilometers, hetgeen, op eenige mijlen
na, den afstand van Brussel tot Lyon voorstelt, en zijne oppervlakte
bedraagt weinig minder dan die van België.

Eene ontzaglijke menigte afvloeiingen brengen er hun water heen:
meer dan honderd vijf en twintig rivieren, zonder de beken te
rekenen. Tijdens het regenseizoen veranderen al die waterloopen, groote
en kleine, op eenige minuten in onstuimige vloeden. De overmaat van
't meer vloeit dan weg langs de Loekoega.

Die ontelbare afvloeiingen voeren ook naar het Tanganika eene
overgroote hoeveelheid vlottende eilandjes, bestaande uit planten,
en dikwijls struiken en zelfs boomen dragend. Hun aanblik is zeer
eigenaardig; soms ziet men er meer dan vijftig op den effen plas van
't meer, waar zij uit de verte op schepen zonder zeil gelijken.

De diepte van 't meer is op sommige punten buitengewoon: het peillood
is wel eens neergedaald tot vier en vijfhonderd meters, zonder den
bodem te raken.

Als het weder kalm is, is zijne rust merkwaardig. Maar wanneer de wind
het voortzweept en onstuimig maakt, dan heeft het, zooals alle smalle
en diep ingesloten zeeën, plotselinge stormen van eene ongeloofelijke
hevigheid. Ook wagen de visschers zich niet gemakkelijk in 't midden
van het meer. Gewoonlijk volgen zij de kust, om, bij het minste kwaad
voorteeken, eene wijkplaats te zoeken binnen de menigvuldige inhammen,
die er de lijn van breken.



De oevers leveren overal den schilderachtigsten aanblik op. «Om,
zegt Cameron, aan al de schoonheid der boorden van het Tanganika te
gelooven, moet men ze gezien hebben. Het schitterend en afwisselend
groen van het gebladerte, het lichtrood van den zandsteen der kusten,
het blauw van 't water, dit alles maakt eene kleurenmengeling uit,
welke bij de beschrijving schreeuwend schijnt, doch in de werkelijkheid
eene volmaakte harmonie vertoont.»

De heerlijkste geuren zweven boven een ondoordringbaar woud, waarvan
de planten eene wonderbare verscheidenheid aanbieden. Hier is 't
de reusachtige baobab, de prachtige mvoelee, waar men den stam van
uitholt voor de prauwen van het Tanganika; de borassus, de bauhinia
en het bevallige, welriekende kruidje-roer-mij-niet, dat onmetelijke
oppervlakten bedekt.

Verder spreiden zich uit als een waaier over de hellingen der heuvels
de majestatische mkora, de kostelijke elaïs, wiens gouden vrucht de
palmolie schenkt, de msandaroesi, die het kopalhars voortbrengt,
de takkige tamar, de teek, de moerbezie-vijgeboom en de bevallige
payaboom met zijne lange bloementrossen. Langsheen de oevers, in alle
mogelijke hoeken, staan dichte boschjes van loofrijke wortelboomen, van
rotangs met hangend gebladerte, van papyrussen en riet, ongenaakbaar
gebied der witte ibissen en rozekleurige flamingo's. Bovendien, op
het water, bij de riviermonden, tapijten van eschinomena's, lotussen
en verschillige nymphia's, door de roodpootige meeuwen, de eenden en
gekuifde kraanvogels, de groote gewapende ganzen en breed gevleugelde
pelikanen in hunne vlucht eventjes aangeraakt.

Op verscheidene plaatsen, tusschen het groen gordijn van 't
kreupelhout, vertoont de reusachtige rotskuip, die het water van
't meer bevat, hare ruwe wanden. Te Mpimboeë springt eene landtong
in het Tanganika vooruit, hetwelk zij schijnt te willen afsluiten;
het is eene reuzenmassa granietblokken, verward dooreengeworpen,
eene zeer eigenaardige opeenstapeling, die men zou kunnen nemen voor
het begin van eenen barenbreker, gemaakt door een geslacht van Titans.

Te Poloengo verheffen zulke reuzenmassa's zich afgezonderd en vertoonen
de wonderlijkste vormen: vooroverhellende blokken, schuinshangende
steenen, obelisken en pyramiden. Uit alle spleten, uit alle holten,
uit alle hoeken, overal waar zich een weinig aarde heeft kunnen
vastzetten, rijzen groote boomen omhoog, vanwaar lianen van twintig
tot dertig meters lengte nederdalen, door wier dun loovernet heen
men diepe aardkloven bespeurt.

Het zuidelijk uiteinde van 't meer ligt schilderachtig genesteld
tusschen de bochten eener bergvlakte, die het uit eene hoogte van
twaalf tot vijftien honderd meters beheerscht. Deze steile kustrotsen
worden tot de meest grootsche der wereld gerekend.

Talrijke rivieren besproeien het hoogland dier bergvlakte tot aan de
plaats, waar hun eensklaps de bodem ontbreekt en zij in den afgrond
nederstorten. Er is daar eene heele reeks bekoorlijke watervallen,
van de hooge toppen afbruisend in de verborgenheden van een immer
groen loof. Alles is stilte in die diepe engten, eene stilte, slechts
gebroken door het rythmisch geluid der watervallen.

De boomen zijn beweegloos, gelijk ingeslapen door die eeuwige cadans,
en 't meer wacht kalm en rustig het woeste kind der bergen af, dat,
bij elk zijner sprongen met een levendigeren glans schittert en op
den duur onder de gedaante van zilveren stralen in het smaragdgroene
water van het Tanganika verdwijnt.

Elders is de oever samengesteld uit eene rij hooge bergen,
vaneengescheurd door diepe openingen, kloven en engten van
den treffendsten aanblik. Ofwel is de oever lang en moerassig,
gansch uitgesneden met baaien en riviermonden, belemmerd door
waterplanten. Hier en daar spreidt zich een groen laar uit, waarvan
de boorden uit geel zand of uit lichtroode rotsen bestaan.



De dorpen, omringd van boschjes borassen en bananen, of van eindelooze
dichtbewassen plekken mimosa's, breiden zich uit tot omlaag bij
den rand van 't water. Op den westelijken oever bespeurt men hunne
uiteengespreide kegelvormige hutten, te midden van uitgestrekte
velden. Men vermoedt, dat het eene vreedzame streek is, en de bewoners
voor geene aanvallen van buren vreezen.

Maar op den oostelijken oever zijn de meeste gehuchten beschut door
stevige paalwerken. Eene breede gracht, waarover meestendeels niet
anders dan eene gladde plank als brug ligt, gaat deze insluiting
vooraf, welke, versterkt door waterpas geplaatste boomstammen,
het musket trotseert. Boven de poort van dit paalwerk en aan elken
hoek rijzen somtijds forten omhoog, wel voorzien van zware steenen,
gansch gereed om naar den vijand te worden geslingerd.

Die vijand is niemand anders dan de Roegas-Roegas, namelijk gewapende
stroopers, welke de streek afloopen, de karavanen uitplunderen,
de dorpen verrassen, do mannen dooden en de vrouwen en kinderen
gevangen meenemen. Cameron en Stanley hebben op hunne omreis langs
het meer bij elken stap dorpen ontmoet, verwoest of neergebrand door
die stoutmoedige stroopers, de schrik der streek.

De vernieling moet reeds lang op groote schaal gebeurd zijn, en
Livingstone stelt vast, op zijnen tocht door het oostelijk bekken
van het meer, dat de bevolking eertijds buitengewoon sterk moet zijn
geweest: al de steenen waren uit de velden weggenomen en er was geen
duim akkergrond onbebouwd gebleven.



De oeverbewoners van Tanganika, vooral die van 't zuidelijk gedeelte,
zijn over 't algemeen argeloos en zelfs welwillend. De mannen
dragen bijna nooit hunne wapens en hebben de Arabische reizigers,
die vreedzaam met hen kwamen handeldrijven, altoos goed onthaald.

Het is eene echte weldaad voor de streek, de vestiging, langs de
oevers van 't meer, van Europeesche volksplantingen, welke, meer
nog door hun zedelijk gezag dan door hunne stoffelijke macht, de
verdelgers uit de verte schrik inboezemen en eindigen zullen met de
kom van Tanganika te behoeden voor de invallen der Roegas-Roegas.



XIV

KAREMA


De plaats, welke de internationale Afrikaansche Vereeniging kapitein
Cambier aangewezen had als bijzonder gunstig voor het vestigen eener
Europeesche standplaats, was het kleine dorp Karema, op de grens
van Oefipa en Oekaoeëndi. Een en ander dezer landen zijn overgroote
distrikten, langs de oostkust van Tanganika gelegen, en door de reizen
van Livingstone, Stanley en Cameron tot hiertoe slechts onvolledig
bekendgemaakt.

«Het is, zegt Stanley, een bergachtig land met schoone wouden en
een vruchtbaren grond, besproeid door duizenden waterloopen en in 't
bezit eener rijke fauna en flora. Schoon Oekaoeëndi! roept hij uit,
betooverende streek! waarmee zou ik de wilde bekoorlijkheid uwer
vrije en vruchtbare natuur kunnen vergelijken?

«Europa heeft niets, dat er bij halen kan. Het is maar in Mingrelië,
Imerithië of Indië, dat ik die schuimende rivieren gevonden heb,
die schilderachtige valleien, die fiere heuvels, die heerschzuchtige
bergen, die uitgestrekte wouden met indrukwekkende rijen groote
boomen, wier rechte en naakte zuilen die lange vergezichten vormen,
welke men hier aantreft.

«En wat kracht, wat pracht van wasdom! De bodem is er zoo vruchtbaar,
de natuur zoo verleidend, dat men zich, trots de doodelijke
uitwasemingen, die er uit opstijgen, aan deze streek hecht, waar een
beschaafd volk de malaria zou verdrijven en er een land van maken,
even gezond als rijk aan voortbrengselen.»



Ziehier thans de beschrijving der plaats, zooals Cambier haar vond
bij zijne aankomst:

«Karema is gelegen aan het zuidelijk uiteinde der vallei van den
Wandolo, eene kleine rivier, welke van het noorden komt en zich in
't meer stort vóor het dorp. Het plein is ongeveer eene mijl breed en
begrensd door twee heuvelrijen. Het is volkomen beroofd van boomen;
dikke rietstengels van vijf tot zes meters hoogte overdekken het
bijna geheel.

«De hutten van 't dorp zijn halfrond van vorm en gansch in stroo
opgetrokken, met een rieten geraamte. Zij staan opeengehoopt ten
getale van omstreeks honderd vijftig in eenen kring van tachtig meters
doorsnede, en in geval van brand zou het heele dorp op eenige minuten
tijds totaal verwoest zijn.

«De bevolking kan geschat worden op tweehonderd vijftig inwoners,
ellendig gekleed met dierenhuiden en rokken uit schors.»



Het grondgebied, door Cambier van sultan Kangoa verworven in ruil
voor eenige geschenken van weinig waarde, is een uitgestrekt plein,
langs alle zijden door bosch omgeven en vooruitspringend, op een
kleinen ronden berg, tot diep in 't meer.

Van dit punt geniet men een heerlijken aanblik op den onmetelijken
waterplas van het Tanganika en tot op den overstaanden oever, tien
tot twaalf mijlen ver. De zware kano's zonder zeil van het Tanganika
gebruiken wel een dozijn uren voor den overtocht.

Het is op eene hoogte, dat de gebouwen der standplaats zijn
opgericht. Een twintigtal negers, arbeidend onder de leiding van hun
opperhoofd, hebben ze in minder dan acht maanden voltooid.

Het geheel vertoont de algemeene schikking der tembee's, dit is te
zeggen der woningen van Oegogo en Oeniamoeësi, met dit verschil,
dat het in plaats van vierkant of rechthoekig, zeskantig van vorm is.

Langs de zes zijden eener ruimte, welke zij gansch omsluiten en waarop
al de deuren uitkomen, zijn gevestigd de logementen der Zanzibariten en
inboorlingen in den dienst der statie, de magazijnen en werkplaatsen,
zoowel als de stallen der paarden, ezels, koeien, geiten, schapen
en verkens van de kolonie. De geitenkudde telt niet minder dan vijf
en zeventig koppen, en er zijn meer dan twintig koeien; de neerhof
ook--kippen en duiven--neemt eene buitengewone uitbreiding.

Heel die samenhang van gebouwen is van adoben,--kareelen in de zon
gedroogd--en gedekt met platte daken. De buitenmuur, voorafgegaan
van eene gracht, is doorboord met kleine openingen, dienende zoowel
tot vensters als tot kijk- en schietgaten.

Eindelijk te midden der groote koer, gevormd door dien wijden kring
van gebouwen, verheft zich het huis der Europeanen, boven omgeven
van eene veranda, en tegen de hitte der zonnestralen beschut door
een uitspringend dak, op de wijze der Zwitsersche huisjes.

Voor éen zijner gevels wappert de blauwe vlag met gouden ster van de
internationale Vereeniging.

Overal rond de statie zijn de landbouwwerken begonnen; de grond is
ontdaan van het riet en de woekerplanten, die hem bedekten, en het
zaad, uit Europa meegebracht, is hem toevertrouwd geworden.



De vijftien maanden, welke Cambier te Karema heeft doorgebracht,
zijn alle besteed geworden aan de inrichting der statie. Van zes
uur 's morgens af, het gewoon uur van zonnenopgang in die streek,
stelde hij zich aan 't werk met het twintigtal zwarten, die in
zijnen dienst waren. Die zwarten waren de zonderlingste metselaars,
die men zou kunnen uitdenken; niet éen hunner had het minste begrip
van loodlijn, en wanneer men hen slechts een uur uit het oog verloor,
liep men groot gevaar, 's avonds het werk te zien instorten, overdag
met zooveel moeite opgebouwd.

Wat de inwoners van Karema betreft, de luiheid en de verstoktste
onverschilligheid zullen hen nog lang beletten, aan de kolonie de
medehulp huns arbeids te verleenen. Zij leggen evenwel een goeden
aard aan den dag, en de kapitein is menigmaal in de gelegenheid
geweest om het te bestatigen. Zoo bijvoorbeeld, wanneer op zekeren
dag eene kudde buffels op korten afstand de statie voorbijtrok en er
een tiental vuurschoten tegen hen gelost werden, zag hij terstond al
de weerbare mannen van 't dorp vol strijdlust komen aangeloopen. Het
geweervuur hoorende, hadden zij zich ingebeeld, dat de Roegas-Roegas
de standplaats aantastten en zij haastten zich om haar te verdedigen.

Dit bewijst voldingend, dat zij reeds begrepen hebben, welk groot
voordeel voor hen de aanwezigheid van den blanken man in hunne
nabuurschap is, en hoe zij er alle belang bij hebben, tot zijne
veiligheid bij te dragen.



De avond, te beginnen van vier tot vijf uren, werd over 't algemeen
aan de jacht besteed. Zooals wij reeds gezegd hebben, is de fauna van
Oekaoeëndi zeer rijk. Kudden buffels en antilopen, zebers en giraffen,
everzwijnen van verschillige soort leveren een smakelijk en sappig
vleesch op; dit van den zeber vooral wordt door de Europeanen zeer
gelust, wijl zijne overeenkomst met goed ossenvleesch heel groot
is. Er zijn ook eenden en ganzen in groote hoeveelheid, trapganzen,
kwakkels en patrijzen.

Die overvloed van wild lokt menigmaal leeuwen en hyena's in den omtrek
der statie; doch in dit gedeelte van Afrika is de koning der dieren
tamelijk bang van aard en gaat nogal spoedig voor den mensch op de
vlucht, behalve wanneer hij door den honger gedreven wordt.

Een andere groote hulpbron voor de toekomstige voeding der statie
is de visch van het Tanganika. Het meer bevat talrijke soorten. Maar
tot heden toe verkeert de vischvangst te Karema nog in de kindsheid,
omdat het bouwen van sloepen en 't maken van visscherstuig het peil
van 't verstand en de bekwaamheid aldaar ver overtreft.

Het meer is ook sterk bevolkt met krokodillen en rivierpaarden. Deze
laatste ontmoet men bij troepen van vijftien tot twintig reusachtige
vertegenwoordigers. 't Is echter maar 's nachts, dat zij 't wagen,
het malsche gras van den oever te komen afvreten. Hun vleesch is
een lekkerbeetje voor den inboorling, maar de smaak en de maag der
Europeanen zouden er zich niet aan kunnen wennen.

Wat aangaat de krokodillen, welke somtijds zeven en acht meters
lengte bereiken, zij mogen in 't water vaak stout en gevaarlijk zijn,
te land zijn zij uiterst laf en poetsen de plaat met de snelheid der
hagedis bij den minsten onraad.



De voeding der oeverbewoners van Tanganika bestaat voornamelijk uit
sorgho en maïs, die, in water gekookt, eene brij vormen, en op 't
vuur geroosterd, platte koeken. Voor groenten vond Cambier slechts
zoete wortelknollen, kauwoerden nog flauwer dan onze rapen, en eene
soort van postelein, dat nogal aangenaam is.

Tegenwoordig is de bevolking der standplaats ruim voorzien van
Europeesche groenten, zooals boonen, erwten, ajuin, tomatten, koolen,
meloenen, artichokken, salaad en radijs.

Het schijnt, dat de spruit vooral buitengewoon gemakkelijk gedijt.

De maïs, de tarwe, de rijst, de Spaansche peper, de katoen, de tabak
en de teozint, een allervoedzaamst graangewas voor 't vee, zijn in
overvloed gezaaid geworden. Het is in April, dat op de oevers van
't meer de oogst geschiedt.

Verder zijn de fruitboomen niet vergeten geworden. De koer der
standplaats, evenals de wegen tusschen de velden, zijn beplant met
bananen, granaat- en mangoboomen, goyaven, limoen- en papayaboomen,
die heerlijk gelukt zijn en op overvloedige vruchten laten hopen voor
het volgende seizoen.



Op de boorden van het Tanganika kan het jaar verdeeld worden in twee
gelijke deelen: het regenseizoen, dat op 't einde van October met
hevigheid begint en tot in Mei duurt, en het droog seizoen, hetwelk
den jaarkring eindigt. Het is bij den aanvang der regenperiode, dat
de natuur ontwaakt en haren verleidendsten aanblik vertoont. De regen
valt er niet aanhoudend; hij wordt dikwijls voor eenige uren en soms
voor verscheidene dagen onderbroken. De vlagen gaan vaak vergezeld
van hevige onweders en zelfs van hagel.

De gemiddelde warmtegraad is, 's morgens om acht uren, van 20 tot
24 centigraden in de schaduw, 's middags van 25 tot 35, en 's avonds
om negen uren van 21 tot 23. Het zijn de twee of drij uren voor het
opkomen der zon, die het frischte oogenblik van den dag uitmaken

Zooals men ziet is de warmte er in 't algemeen goed uit te staan. Zij
komt tamelijk wel overeen met die in de straten van Brussel gedurende
de maand Augustus. Slechts bij uitzondering bereikt zij 30 tot 32
graden in de lommer.

Karema is zijne betrekkelijk gematigde temperatuur verschuldigd
aan zijne ligging op den oever eener groote binnenzee en aan zijne
verhevenheid van 825 meters boven den spiegel van den oceaan.

Het zou dus bewoonbaar zijn voor den Europeaan, indien, ten gevolge
der overstroomingen, veroorzaakt door zes maanden regen, de gezondheid
van 't klimaat niet bedorven ware, onder den invloed van warmte en
vochtigheid, zoowel als van eenen wasdom, tot het uiterste gedreven,
door de uitwasemingen, die opstijgen uit de slijkpoelen en den
afval der planten. De malaria tast zonder uitzondering al degenen
aan, die in Afrika dringen. Het is eene galkoorts, vergezeld van
huiveringen, die verscheidene dagen duurt en dikwijls periodiek
wordt. De gevolgen er van zijn verschrikkelijk en duren lang voort,
zelfs bij de menschen, begaafd met ziels- en lichaamskracht. Een
werkdadig leven, een onophoudende arbeid, eene goede voeding zijn de
beste middelen om er den te spoedigen terugkeer van te voorkomen.

Het is geoorloofd te veronderstellen, dat het beslaan der streek
door eene talrijke bevolking haar merkelijk gezonder zou maken door
de ontginning, het bebouwen der landen en het indijken der rivieren.

Aan de toekomst het vraagstuk op te lossen.



Den 3den December 1880 begroette Cambier de verschijning te Karema
van kapitein Ramaekers, luitenant Beker en den heer Roger, die
hem kwamen aflossen van zijne lange wacht in het wilde Afrika. De
nieuwe expeditie bracht een uiteengenomen stoomschip mede, bestemd
voor den dienst der statie en de vaart op het meer. Die boot, de
Cambier gedoopt ter eere van den stichter van Karema, wacht slechts,
om van stapel te loopen, naar de aankomst van een stuk, dat onderweg
beschadigd werd en vervangen moest worden.

Hij zal voor de kolonie een krachtig middel van beschavende propaganda
zijn. Immers zal hij het personeel der standplaats toelaten,
betrekkingen aan te knoopen met al de volksstammen langs de oevers
gevestigd; hij zal de onderzoekingstochten vergemakkelijken naar dit
of dat onbekend punt van de streek; hij zal de briefwisseling met
de missiën van Oejiji en Mtowa niet weinig bespoedigen. Bij eenen
aanval zal hij grooten dienst bewijzen; in een neteligen toestand
eene veilige schuilplaats aanbieden.

Het is den 10den December 1880, dat Cambier Karema verliet voor
Zanzibar. Den 23sten April daaropvolgende keerde hij te Brussel weder,
na eene afwezigheid van drij jaar en zes maanden.

Hij had zijne zending met eere volbracht en in 't hart der
barbaarschheid, tot aandenken van zijn kort verblijf, een reuzenwerk
achtergelaten.



Karema!

Is het een negernaam, voor eene poos aan de vergetelheid ontrukt om
vervolgens dieper dan ooit in de barbaarschheid te storten? Of is
het de toekomstige naam eener stad, eener groote markt, waar, onder
het geleide en de waakzaamheid van een nieuw negerras, verstandig,
geleerd, werkzaam, de natuurlijke voortbrengselen van het groote
bekken van Tanganika zullen geruild worden tegen hetgeen er van onze
fabrieken en nijverheid te veel is?

Zullen duizenden inboorlingen, uit eenen onheuglijken schijndood
opgewekt, zich aldaar eenmaal met ons komen vereenigen, gelijk zooveele
bedrijvende leden van de groote menschenfamilie?

Niemand kan 't op dit oogenblik reeds zeggen.

Maar indien dit de toekomst moest wezen, bestemd voor de eerste
standplaats der Afrikaansche Vereeniging, dan zou er geen roemrijker
monument kunnen opgericht worden voor den schepper van 't werk,
dan deze nieuwe stad, gebouwd op het terrein der internationale
broederlijkheid door de wetenschap, den arbeid, de volharding en
de toewijding.



XV

DE TOEKOMST VAN MIDDEN-AFRIKA


Het is heden een onloochenbaar feit, dat de verheven hoogvlakte van
centraal Afrika eene der rijkste streken der wereld is, een wonderbaar
land, wiens voortbrengselen in tal en verscheidenheid die van de
meest bevoordeelde streken van den aardbol evenaren.

De katoen, de koffie, het suikerriet, de indigo- en muskaatboom, de
peperboom, de christuspalm, die overal elders allerlei zorg vereischen,
groeien hier vanzelf.

De sesam en de arachide, geteeld op verschillige plaatsen langs
de kust, maken het voorwerp uit van een belangrijken handel met
Europa, evenals de palmolie, die bij de Monding van Niger en Congo,
de maatschappelijke hervorming heeft begonnen van de kustbewoners.

De gomsoorten, het kopalhars en het caoutchouc, artikels van zulke
groote waarde, worden geleverd door boomen, welke men bijna overal
ontmoet.

En eindelijk de graangewassen en groenten geven twee en drij
oogsten per jaar, zóo groot is de voortbrengende kracht van den
grond, van zulke overvloedige vruchtbaarheid is dit aangeslijkt
terrein. Ziedaar, met de kostelijke soorten timmer- en nijverheidshout,
en om slechts eenige treffende voorbeelden aan te halen, ziedaar voor
het plantenrijk.

Het dierenrijk levert ivoor, waarin zulke aanzienlijke handel wordt
gedreven, struisvederen, huiden, was, enz., zonder van al de wilde
dieren te spreken, de bewoners onzer dierentuinen, menageriën en
vluchten.

De rijkdom aan delfstoffen is nog niet te overzien. Nochtans weet men
van nu af reeds, dat het ijzer bewerkt wordt door al de stammen van
't binnenland, dat goud en koper in menige streek werden bespeurd,
dat de Zambezia een onmetelijk kolenbekken doorloopt, en dat de
aanwezigheid dier kostbare brandstof erkend is op de boorden van het
Tanganika- en het Nyanzameer.

Deze beknopte opsomming is slechts een vluchtig overzicht van de
natuurlijke rijkdommen, door Livingstone, Cameron, Stanley en anderen
in 't voorbijgaan ontdekt, op hunne onderzoekingstochten door de
Afrikaansche hoogvlakte.



Pas aangemeld, zijn die schatten reeds, door de natuur vrij en
edelmoedig aangeboden aan de eersten, die ze zullen weten in te
zamelen, het voorwerp van veler begeerlijkheid, zooals men wel kan
gissen; en hij, die bekend is met de verslindende arbeidskracht
en den overweldigenden geest van het blanke ras, kan voorspellen,
dat zij eenmaal het voorwerp zullen wezen eener geregelde uitbating
vanwege Europa.

Het is deze wettige uitbating, welke al de vrienden van beschaving, zij
mogen zich plaatsen op een menschelijk, wetenschappelijk, godsdienstig
of handelsstandpunt, uit al hunne krachten moeten uitlokken. Zij alleen
bezit den tooverstaf om dit verachterd land tot het leven te roepen en
het deel te doen nemen aan de verstandelijke en stoffelijke beweging
der wereld, door rondom zich het werk te verspreiden, het heilige werk,
bron van alle goed: vrede, overvloed, vreugd en voorspoed.

Stellig zal de dag aanbreken, waarop deze onmetelijke streek, heden
nauwelijks gekend, en ondanks de hinderpalen, die er de nadering van
bemoeilijken, tot in hare kleinste hoeken zal overgeleverd worden
aan de studiën, opzoekingen, nasporingen en ondernemingen van de
beschaafde wereld.

Dit loochenen is der menschen werkkracht en vernuft loochenen.

Maar het klimaat!

Ziedaar de eerste en voornaamste bedenking, opkomend in den geest
van elk practisch man, die naar de mogelijkheid uitziet om zich in
de keerkringstreken te vestigen.

Ja, de ongezondheid van 't Afrikaansch klimaat, zoo noodlottig voor
den Europeaan, is de ernstigste dam, dien de natuur den vooruitgang
in den weg stelt. Maar wil dit zeggen, dat men voor dit bezwaar moet
terugdeinzen, hoe onoverkomelijk het ook schijne?

Om slechts éen voorbeeld aan te halen, zal ik vragen, of het doodend
klimaat van Midden-Amerika, bestendig verblijf van koortsen en
besmettelijke ziekten, waardoor duizenden menschenlevens sedert de
ontdekking werden weggemaaid, den heer de Lesseps éen oogenblik heeft
doen aarzelen om in dit afschrikkend midden eene der reusachtigste
ondernemingen der moderne tijden te beginnen? Of het zijne medewerkers
belet heeft, hem met geestdrift te volgen, de kapitalen, er met
vertrouwen heen te vloeien, en duizenden armen, zich toe te wijden
aan het stoffelijk gedeelte van 't werk?

Neen, niets vermag het voortrukken van den vooruitgang lang legen te
houden. Men hebbe vertrouwen in de macht van het menschelijk vernuft.

Op dit punt is 't niet noodig aan te dringen op de voordeelen,
welke men zou trekken uit een nieuw geslacht van negers, gewend
aan den landbouw en de verschillige ambachten, onder de oogen
der Europeanen. Afrika, zoo noodlottig voor deze laatsten, zou
geopend kunnen worden voor den handel en de beschaving, dank aan dit
negergeslacht, hetwelk men aan het hoofd der kantoren kon plaatsen,
onder het toezicht van algemeene Europeesche agenten. Deze zouden
gedurig over en weer gaan tusschen Europa en de factorijen, naar hier
brengende de voortbrengselen dier streken, en naar ginder meenemend
den overvloed onzer nationale nijverheid.

Ziedaar den te volgen weg, wel te verstaan voor de eerste periode van
de exploitatie, want dit werk van langen adem zal zijne verschillige
phasen beleven, ieder met eigen middelen van uitvoering. Engeland
heeft dit volmaakt begrepen, en reeds bezit het langs heel den
Beneden-Niger eene reeks van twaalf tot vijftien factorijen, handels-
of landbouwstatiën, onder elkander verbonden door eenen wel ingerichten
dienst van kleine stoomschepen. Het grootste getal dezer statiën
wordt bestuurd door verstandige, geleerde en eerlijke negers.



De eerst te maken propaganda is buiten kijf de handelspropaganda,
en de eerste missiën, welke men moet daarstellen, zijn
handelskantoren. Maar deze kunnen in een nieuw land niet met
vrucht ingericht worden, dan onder de leiding van wetenschappelijke
wroeters, de onderzoekingsreizigers. Wetenschap en handel: ziedaar
de twee hefboomen, welke Afrika moeten hervormen. De eerste zal de
wegen aanwijzen; de tweede zal ze openen. Want hetgeen er in Afrika
allereerst noodig is, dat zijn wegen, gemeenschapswegen.

En wanneer ik zeg hervormen, geef ik aan dit woord de breedst mogelijke
beteekenis, zonder dees of geen bepaald doel te beoogen, zonder meer
in 't bijzonder te willen spreken van de exploitatie, de beschaving,
de verchristening, dan van de afschaffing van den slavenhandel of de
uitbating der natuurlijke voortbrengselen. Afrika herscheppen, het
is, in de bedrijvigheid der wereld een deel geven aan dit continent,
ingesluimerd sedert het begin der tijden.

Dit is voorwaar! eene groote onderneming, waarvoor elkeen niet
anders dan belangstelling, sympathie en eerbied gevoelen kan. Zij zal
lang en moeilijk zijn, buiten allen twijfel; maar zulk vooruitzicht
schrikt den wroeter voor beschaving geenszins af. De geschiedenis is
daar om te bewijzen, dat al de overwinningen, waarop de menschheid
zoo rechtmatig fier is, haar langdurige krachtsinspanning en groote
opofferingen gekost hebben. Wat de moeilijkheid uitmaakt van een werk,
is er ook de grootheid van.

Het zal België alweder doen stijgen in den eerbied der natiën, die
edelmoedige en krachtdadige hulp, welke het bijbrengt in het werk
van Afrika. Indien het grootsche plan des konings de ondersteuning
blijft ontmoeten, die het verdient, mag men volkomen zeker zijn,
dat het eenmaal vrucht zal dragen.

Hoewel de wetenschappelijke en gastvrije statiën der internationale
vereeniging hoegenaamd geen handelskarakter dragen, brengen zij als
vanzelf den landbouw en den koophandel aan, benevens de uitbating der
rijkdommen van bosch en mijn. Het wetenschappelijk werk is slechts
de inleiding tot handelswerk. Het bijzonder initiatief des konings
heeft het eerste gedaan; aan het publiek, zich thans het tweede aan
te trekken.

België bezit de dichtste bevolking ter wereld, en zijn stoffelijk
fortuin is in evenredigheid met zijne natuurlijke voordeelen. Ons
volk kan er op bogen, tusschen de meest gevorderde natiën van Europa
geteld te worden, en het is met reden fier op zijne verstandelijke
ontwikkeling en bloeiende nijverheid. Het bezit, voor den uitvoer
van den overvloed zijner producten, eene der schoonste havens van
Europa, en het zal eene handelsvloot hebben, zoodra het zulks ernstig
zal willen. Bovendien bezit het hart en moed, want nooit is er te
vergeefs een beroep gedaan op de zelfopoffering en de dapperheid zijner
kinderen: iederen keer dat men tien Belgen gevraagd heeft voor een
post van eer, hebben er zich honderd aangeboden. Het heeft te huis,
bij der hand, alwat er noodig is om te slagen en de stoutste plannen
zonder aarzelen aan te vatten.

Dat België dus maar durve!

Dat het niet onverschillig blijve voor een vraagpunt, hetwelk op dit
oogenblik al de voortbrengende landen bezighoudt: het weze indachtig,
hoeveel voorspoed en ware grootheid Portugal, Spanje, Engeland en
Nederland niet te danken hebben aan de verre ondernemingen hunner
kinderen, en het lette op den Congo.

Indien België wil, kan het daar ginder, tot zijnen meerderen
roem zoowel als tot zijn meerder voordeel, eene der heerlijkste
menschverheffende en handelsondernemingen dezer eeuw tot stand brengen.

Het werk is begonnen, het wordt krachtig ondersteund en verricht door
eene keurbende van arbeiders.

Stanley, aan 't hoofd van een echt leger, zet de eerste houweelslagen
in 't westen. Zijne reusachtige pogingen werden eindelijk met den
besten uitslag bekroond. Hij heeft de zestig Livingstone-watervallen
overschreden en zijne tent geplaatst op de boorden van het
Stanley-Pool. De Belgische vlag wappert boven de poort der nieuwe
wereld.

Cambier heeft den eersten steen gelegd in 't oosten. Hiervoor heb ik
verteld, met welken edelen ijver en welke onwrikbare volharding hij
zich van zijne zending gekweten heeft.

Tusschen deze twee punten, Vivi in 't westen en Karema in 't oosten,
doorheen eene streek zesmaal zoo groot als Duitschland, vloeit de
machtige Congo, reusachtigste stroom der wereld, de prachtigste
baan voor de stoombooten van Europa, de grootste natuurweg van
Midden-Afrika.

Langs zijne wonderbare oevers liggen werelden te ontdekken, zijn de
edelste overwinningen te behalen, de meest verheven werken uit te
voeren, de rijkste oogsten te verzamelen...

Wie wil ze?


                                 EINDE.





*** End of this LibraryBlog Digital Book "Van Brussel naar Karema - Geschiedenis eener Belgische Kolonie in Midden-Afrika" ***

Copyright 2023 LibraryBlog. All rights reserved.



Home